en zal het commando automatisch naar
de oorspronkelijke stand terugkeren.
Als het commando van de toevoerschroef
samen met het commando voor voortbeweging
ingeschakeld wordt, blijft deze ingeschakeld
ook nadat hij losgelaten wordt. Hij wordt enkel
uitgeschakeld wanneer het commando voor
voortbeweging uitgeschakeld wordt (afb. 14.D).
5.11 VERSNELLINGSHENDEL
De machine is voorzien van een
versnellingsbak die ingeschakeld kan
worden met een hendel (afb. 14.A):
• 6 standen voor de regeling van
de vooruitversnelling
• 2 standen voor de regeling van
de achteruitversnelling
5.12 ORIËNTATIE GLIJVLAK EN
DEFLECTOR (VERSIE DRAAIKNOP)
De rotatie van het uitlaatglijvlak wordt
geregeld aan de hand van de knop die
toestaat het uitlaatvlak van de sneeuw
in de gewenste richting te oriënteren.
• Verdraai het knopje (afb. 14.E)
met de klok mee / tegen de klok
in om het glijvlak te draaien.
De bovenkant en de onderkant van de
deflector worden bediend aan de hand
van de hendel (afb. 14.B). Beweeg de
hendel vooruit / achteruit om de deflector
omlaag / omhoog te brengen.
• Hendel helemaal vooruit = deflector laag.
• Hendel helemaal achteruit
= deflector hoog.
5.13 ELEKTRISCHE ORIËNTATIE
GLIJVLAK EN DEFLECTOR
(VERSIE DRUKKNOPPEN)
Dit staat toe de uitlaat van de sneeuw in
de gewenste richting te oriënteren.
• Druk de toets (afb. 14.L) vooruit en achteruit
om de deflector te oriënteren (afb. 1.G).
• Duw de toets (afb. 14.M) naar rechts / links
om het glijvlak te oriënteren (afb. 1.H).
5.14 SCHAKELAARS KOPLAMPEN EN
VERWARMING HANDVAT (OPTIE)
Om de koplampen aan te zetten, brengt
men de schakelaar naar stand I (afb. 14.F).
• Koplampen aan = schakelaar op stand I.
Om de verwarming van het handvat
aan te schakelen, duwt men de
schakelaar naar stand I (afb. 14.G).
• Verwarming aan = schakelaar op stand I.
5.15 HEFPEDAAL
Pedaal (afb. 16.A) voor de afstelling van
de werkhoogte van de toevoerschroef.
• Pos. 1 - volledig opgetild. Dit wordt gebruikt
voor de verplaatsing van de machine.
• Pos. 2 - werk. De toevoerschroef wordt wordt
naar een tussenpositie verplaatst. Dit wordt
bij normale werkomstandigheden gebruikt.
• Pos. 3 - nabij de grond. De toevoerschroef
is volledig omlaag en dicht bij de grond.
Het voorste deel van de riemen blijft
opgetild ten opzichte van de grond.
Dit wordt gebruikt onder bijzondere
omstandigheden (bijv. bevroren sneeuw).
Ga als volgt te werk om de hoogte van
de toevoerschroef aan te passen:
• Houd met beide handen de
geleideknoppen vast.
• Trap het pedaal in en hef / verlaag
tegelijkertijd de machine in functie
van de in te stellen positie.
• Laat het pedaal los: de machine wordt
in de gekozen positie geblokkeerd.
6. GEBRUIK VAN DE MACHINE
De veiligheidsnormen die in acht
genomen moeten worden tijdens
het gebruik van de machine zijn
beschreven in hfdst. 2. Neem deze
aanwijzingen strikt in acht om geen
ernstige risico's of gevaren te lopen.
6.1 VOORAFGAANDE WERKZAAMHEDEN
Vooraleer de machine te gebruiken, moet
men de aanwezigheid van brandstof en het
oliepeil controleren. Voor de werkwijzen en de
voorzorgsmaatregelen voor het bijvullen van
brandstof en olie (zie par. 7.2 en par. 7.3).
NL - 9