5.12 Hydraulische installaties
Risico op explosie te wijten aan brandstoflekken
in aanwezigheid van een ontvlambare bron.
Voorzorgsmaatregelen: voorkom stoten, wrijvin-
gen, vonken, warmte.
Controleer of het afsluitkraantje van de brandstof
gesloten is alvorens werkzaamheden op de bran-
der uit te voeren.
De installatie van de toevoerleiding van de brand-
stof moet uitgevoerd worden door bevoegd perso-
neel, volgens de uitleg in deze handleiding en
conform de van kracht zijnde normen en wetsbe-
OPGELET
palingen.
1
5.12.2 Pomp
De pomp is voorzien voor een installatie met twee leidingen.
Controleer, alvorens de brander in werking te zetten, of de terug-
loopleiding van de brandstof niet verstopt is.
Een te hoge tegendruk ( 1 bar) zou de afdichting van de pomp
doen breken zodat er brandstof in de brander lekt.
Voor de werking met één leiding moet de dop van
de terugloop 2) losgedraaid worden, moet de by-
pass schroef 3) verwijderd worden en moet de
dop 2) (Afb. 21) weer vastgedraaid worden.
OPGELET
De pomp is voorzien van een regelsysteem voor de aanvoerdruk 5).
De druk neemt toe als het in de richting van de klok gedraaid
wordt en neemt af als het tegen de richting van de klok in ge-
draaid wordt.
De gevoeligheid is ongeveer 1 bar per slag.
Controleer regelmatig de toestand van de flexibe-
le leidingen.
Het is noodzakelijk om een filter te plaatsen op de
voedingslijn van de brandstof.
OPGELET
20136934
Installatie
5.12.1 Voeding van de verbranding
De brander werd voorzien om de brandstoftoevoerleidingen
langs beide zijden te kunnen aansluiten.
Het is noodzakelijk om een filter te plaatsen op de voedingslijn
van de brandstof.
2
8
1
2
3
Aanzuiging
1
Terugloop
2
By-pass schroef
3
Koppeling manometer
4
Drukregelaar
5
Vacuümmeteraansluiting
6
Ventiel
7
Extra drukafnamepunt
8
5.12.3 Drukregeling
Wordt in de fabriek ingesteld op 12 bar.
IJk indien noodzakelijk de druk weer, door te handelen op de
schroef 5) Afb. 20.
20
NL
4
5
6
1
D5345
Afb. 19
D5487
7
Afb. 20