Instructies voor het opsporen van fouten
Fout
Gaswerking
• Na het inschakelen (winter-
en zomerstand) brandt de
groene controlelamp op
het bedieningsdeel niet.
• Na het inschakelen brandt
de groene controlelamp,
echter de verwarming
brandt niet.
• Na het inschakelen van de
verwarming knippert de
rode controlelamp.
• Ca. 30 sec. na het inscha-
kelen van de verwarming
brandt de rode controle-
lamp permanent.
• Verwarming schakelt na
een langere gebruiksduur
op storing.
Elektrowerking
230 V
• Na het inschakelen brandt
op het bedieningsdeel de
groene controlelamp, de
gele controlelamp op de
energie-keuzeschakelaar
brandt niet en de verwar-
ming wordt niet warm.
Watervoorziening
• Na het uitschakelen van de
warming opent de elektri-
sche veiligheids-/aftapklep.
– Ook na inschakelen van
de verwarming blijft de
klep open.
• De elektrische veiligheids-/
aftapklep kan niet meer
gesloten worden.
– Ook na inschakelen van
de verwarming blijft de
klep open.
• Water druppelt van de
elektrische veiligheids-/
aftapklep.
Mochten deze maatregelen niet resulteren in het verhelpen van de storing, neem dan a.u.b. altijd contact op met de
afdeling service van Truma.
36
Oorzaak
– Geen voedingsspanning.
– Toestel- of voertuigzekering
defect.
– De ingestelde temperatuur
op het bedieningsdeel is
lager dan de binnentempe-
ratuur.
– Venster boven de schoor-
steen open (vensterschake-
laar).
– Accuspanning te laag
< 10,5 V.
– Gasfles of snelsluitende
klep in de gastoevoerlei-
ding gesloten.
– Luchttoevoer onderbroken.
– Uitlaatopeningen warme
lucht geblokkeerd.
– Gasdrukregelaar bevroren.
– Butaanaandeel in de
gasfles te hoog.
– Geen voedingsspanning.
– Toestelzekering defect.
– Oververhittingsschakelaar
is geactiveerd.
– Buitentemperatuur
beneden 4°C.
– Stroomvoorziening 12 V bij
aftapklep ontbreekt.
– Buitentemperatuur
beneden 8°C.
– Stroomvoorziening 12 V bij
aftapklep ontbreekt.
– Waterdruk te hoog.
Verhelpen
– Accuspanning 12 V controleren.
– Alle elektrische steekverbindingen controleren.
– Toestelzekering controleren (zie Onderhoud).
– Voertuigzekering controleren.
– Binnentemperatuur op het bedieningsdeel hoger zetten.
– Venster sluiten.
– Accu laden.
– Gastoevoer controleren.
– Schoorsteen controleren op eventuele afdekkingen.
– Bij gebruik op boten dekschoorsteen openen.
– Controle van de afzonderlijke uitlaatopeningen.
– Regelaar ontijzingsinstallatie (EisEx) gebruiken.
– Propaan gebruiken (met name bij temperaturen beneden
10°C is butaan niet geschikt voor verwarmen).
– Voedingsspanning 230 V en zekeringen controleren.
– Toestelzekering controleren (zie Onderhoud).
– Oververhittingsschakelaar resetten (zie Onderhoud).
– Verwarming inschakelen (bij temperaturen rond 4°C en lager
opent de aftapklep automatisch).
– Voedingsspanning 12 V en zekeringen controleren.
– Verwarming inschakelen (zonder verwarmingsmodus kan
de aftapklep pas bij temperaturen boven 8°C weer gesloten
worden).
– Voedingsspanning 12 V en zekeringen controleren.
– Pompdruk controleren (max. 2,8 bar).
Bij aansluiting op een centrale watervoorziening (land- resp.
city-aansluiting) moet een drukregelaar gebruikt worden,
deze voorkomt, dat hogere drukken dan 2,8 bar in de boiler
kunnen optreden.