c) Stuurfuncties controleren
Nadat u de zender hebt ingeschakeld en de accu aan de vaarregelaar van het model hebt aangesloten, is
uw model bedrijfsklaar. De motor mag op dit moment niet aanlopen of zoemen.
• Controleer de bevestiging van de buitenboordmotor. Hanteer het stuurwiel voor de besturing in (afbeelding 7; pos.
1). Stuurt u naar links, dan moet ook de buitenboordmotor (in de vaarrichting van achter gezien) naar links draaien.
Als dit het geval niet is, moet u voor de besturing op uw zender de servo-reverse-functie selecteren (zie
gebruiksaanwijzing van de afstandsbediening).
• Wanneer het stuurwiel voor de stuurfunctie op de zender en de trimming hiervoor zich in de neutrale stand bevinden,
moet de buitenboordmotor in het midden staan.
Als dit niet het geval is, moet de zender in overeenstemming met de trimming worden verplaatst (zie gebruiksaanwijzing
van de afstandsbediening). Anders of als de trimweg van de zender niet meer volstaat, moet u bij een neutraal
stuurwiel en neutrale trimming de bevestiging opnieuw afstellen. Maak daarvoor de schroeven aan de stuurstangen
(afbeelding 4) los en stel de bevestiging af. Vervolgens moeten de schroeven aan de stuurstangen opnieuw correct
worden vastgemaakt.
Schroefverbindingen tussen metalen onderdelen moeten door zogenaamde stopmoeren of met een druppel
borglak tegen ongewild losmaken worden vastgemaakt.
• Controleer de functie „Vooruit varen".
Met de gashendel van de zender (afbeelding 7, pos. 2) kunt u de vaarsnelheid van het model traploos regelen.
Hoe verder u de hendel naar het handvat toe trekt, hoe sneller de scheepsschroef moet draaien en hoe sneller u
vooruit vaart.
Als de motor slechts aanloopt wanneer de gashendel naar voor wordt gedrukt, moet de „Reverse"-functie op de
zender voor de stuurfunctie „Vooruit varen" worden geactiveerd. Raadpleeg hiervoor de voorschriften in de handleiding
van de afstandsbediening.
Afbeelding 7
85