c) Stuurfuncties controleren
Nadat u de zender hebt ingeschakeld en de vaaraccu aan de vaarregelaar van het model hebt aangesloten,
is uw model bedrijfsklaar. De motor mag op dit moment niet aanlopen of zoemen.
Let op!
De scheepsschroef heeft zeer scherpe randen en kan tijdens het hanteren, vervangen of gebruik
verwondingen en/of materiële schade veroorzaken.
Controleer de besturing van het roer.
Hanteer het stuurwiel voor de besturing in (afbeel-
ding 5; pos. 1). Stuurt u naar links, dan moet ook
het roer (in de vaarrichting van achter gezien) naar
links draaien.
Als dit het geval niet is, moet u voor de besturing op
uw zender de servo-reverse-functie selecteren (zie
gebruiksaanwijzing van de afstandsbediening).
Wanneer het stuurwiel voor de stuurfunctie op de
zender en de trimming hiervoor zich in de neutrale
stand bevinden, moet het roer in het midden staan.
Als dit niet het geval is, moet de zender in overeen-
stemming worden getrimd (zie gebruiksaanwijzing
van de afstandsbediening).
Anders of als de trimweg van de zender niet meer volstaat, moet u bij een neutraal stuurwiel en neutrale trimming de
besturing opnieuw afstellen door de schroeven aan de stuurstang (afbeelding 2) los te maken.
Schroefverbindingen „metaal / metaal" moeten door zogenaamde stopmoeren of met een druppel borglak
tegen ongewild losmaken worden vastgemaakt.
Controleer de functie „Vooruit varen". Met de gashendel van de zender (afbeelding 5, pos. 2) kunt u de rijsnelheid van
het model traploos regelen. Hoe verder u de hendel naar de greep toe trekt, hoe sneller de scheepsschroef moet
draaien en hoe sneller u vooruit vaart.
Als de motor slechts aanloopt wanneer de gashendel naar voor wordt gedrukt, moet de „Reverse"-functie op de
zender voor de stuurfunctie „Vooruit varen" worden geactiveerd. Raadpleeg hiervoor de voorschriften in de handleiding
van de afstandsbediening.
d) Bereiktest
Vóór de eerste uitvaart moeten de vaaraccu en eventueel geplaatste zendaccu´s volgens de instructies van de fabrikant
opgeladen worden.
Doe eerst een test van het bereik van de afstandsbediening. Stel hiervoor de zender en vervolgens de ontvanger in
werking. Controleer nu met een helper het bereik van uw afstandsbediening, waarbij de helper uw bedrijfsklaar
modelschip in de hand houdt en u steeds verder van het model gaat wegstaan. De besturing moet zonder storing
werken op een afstand van tenminste 50 meter.
Afbeelding 5
77