e) Zwaartepunt van het model controleren
Lijn de onderste rotorbladen (1) in vliegrichting (model-
lengteas) naar voren en naar achteren uit. De rotorbladen
moeten daarbij in een hoek van 180° tot elkaar staan.
De bovenste rotorbladen (2) worden eveneens in een hoek
van 180° ten opzichte van elkaar uitgelijnd en dusdanig
gedraaid, dat de centrifugaalstangen (3) ten opzichte van
de vliegrichting in een hoek van 90° staan.
Til nu met twee vingers voorzichtig het model op de
centrifigaalstangen. De romp van de helikopter moet nu
loodrecht uitgelijnd zijn en mag niet naar achteren of naar
voren hangen.
Eventuele schuine standen kunnen door het verschuiven
van de vliegaccu of door het bevestigen van kleine
compensatiegewichten aan de rompspits, resp. aan de staart
worden gecompenseerd.
f) Vliegaccu aansluiten
Schuif op de zender de stuurknuppel voor de pitchfunctie
(zie afb. 1, pos. 11) en dan de trimschuiver voor de
pitchfunctie (zie afb. 1, pos. 12) in de onderste positie.
Schakel hierna de zender in en sluit de vliegaccu met behulp
van een tegen ompoling beveiligde BEC-connector (1) aan
op de aansluitkabel van de ontvanger-/regelbouwsteen (2).
Na de aansluiting van de vliegaccu voert de elektronica-
eenheid (3) ca. 2 seconden lang een interne afregeling doen.
Tijdens deze afregeling knippert een rode controle-LED (4)
die boven op de ontvanger-/regelaarbouwsteen is
aangebracht, zeer snel.
Gedurende deze tijd mag de helikopter niet worden bewogen. Is de afstelling afgesloten, dan lopen de beide servo-
stuurschijven (zie ook afb. 19, pos. 6) van de rotorbesturing in de neutrale positie (middenpositie) en de rode controle-
LED brandt continu.
Voor een betere weergave werd voor afbeelding 9 het voorste deel van de romp afgeschroefd. Daarvoor moeten
telkens rechts en links op de romp de beide houderschroeven (zie afbeelding 8, pos. 4) worden verwijderd. Het
voorste rompdeel kan daarna naar voor worden afgetrokken.
Als de controle-LED's na de interne compensatie langzaam blijven knipperen, herkent de ontvanger-/
regelaarbouwsteen het zendersignaal niet. In dit geval moet de zender worden gecontroleerd of eventueel
de binding-procedure (zie hoofdstuk 14) worden uitgevoerd.
Let op!
Wanneer de controle-LED (4) tijdens het vliegen rood begint te knipperen, moet u het model onmiddellijk
landen om een schadelijke diepontlading van de vliegaccu te vermijden.
De overige aan de romp aangebrachte LED's hebben geen indicatorfunctie. Ze dienen slechts voor de
optische waardering van het model.
96
Afbeelding 8
Afbeelding 9