12. Reiniging en onderhoud
a) Algemeen
Voor reiniging of onderhoud moet de rijregelaar zijn uitgeschakeld en beide rijaccu's volledig zijn losgekoppeld van de
rijregelaar. Zet daarna de zender uit. Als u zojuist met het voertuig hebt gereden, laat dan alle onderdelen (bijv. motor,
rijregelaar, rijaccu's) eerst volledig afkoelen.
Maak het voertuig na het rijden schoon door stof en vuil te verwijderen met bijvoorbeeld een schone langharige kwast
en een stofzuiger. Perslucht kan hierbij ook van pas komen.
Gebruik geen reinigingssprays of gewone schoonmaakmiddelen. Daardoor kan de elektronica beschadigd worden.
Bovendien leiden dergelijke middelen tot verkleuringen van de kunststof onderdelen of de carrosserie.
Was het voertuig nooit met een hogedrukreiniger.
Voor het afvegen van de carrosserie kunt u een zachte en iets bevochtigde doek gebruiken. Wrijf niet te hard, anders
ontstaan er krassen.
b) Zonodig na elke rit
Door de trillingen van de motor en schokken tijdens het rijden kunnen er onderdelen en schroefverbindingen losraken.
Controleer daarom zonodig na iedere rit de volgende punten:
• Vastzitten van de wielmoeren en alle schroefverbindingen van het voertuig
• Bevestiging van de rijregelaar, aan-/uitschakelaar, ontvanger
• Bevestiging van de banden op de velgen en de toestand van de banden
• Bevestiging van alle kabels (deze mogen niet in bewegende delen van het voertuig terecht komen)
• Functie van de ventilator op de rijregelaar
Controleer het voertuig ook voor en na elk gebruik op beschadigingen. Indien u beschadigingen vaststelt
mag het voertuig niet meer gebruikt worden.
Mochten versleten voertuigonderdelen (bijv. banden) of defecte onderdelen van het voertuig (bijv. een
gebroken draagarm) vervangen moeten worden, mag u alleen originele reserveonderdelen gebruiken.
c) Wielen vervangen
Voor het vervangen van de wielen hebt u een passende
steeksleutel nodig.
Let bij het vastschroeven van het wiel erop dat de moer
aan één kant geribbeld is.
Deze geribbelde kant moet in de richting van het wiel/de
velg wijzen en dient als beveiliging tegen het zelfstandig
losraken van de moer.
Draai de moer echter niet met kracht vast.
113