d) Aanwijzingen voor het uitvoeren van een meting
•
De laser worden gericht op de locatie waar gemeten moet worden. Er mogen geen objecten
in de directe zichtlijn van de laser liggen.
•
Het apparaat compenseert de meting voor verschillende kamertemperaturen. Laat het in-
strument zich kortstondig aanpassen aan de temperatuur van de locatie, vooral als u wisselt
tussen meetlocaties met grote temperatuurverschillen.
•
Het apparaat kan slechts in beperkte mate buitenshuis worden gebruikt en kan met name
niet in sterk zonlicht worden gebruikt.
•
De meetresultaten van buitenmetingen kunnen door regen, mist en sneeuw beïnvloed wor-
den.
•
Onder ongunstige omstandigheden, zoals bij slecht reflecterende oppervlakken kan de
maximale afwijking groter dan 3 mm zijn.
•
Tapijten, kussens of gordijnen reflecteren de laser niet optimaal. Voer metingen uit op een
vlakke ondergrond.
•
Metingen door glas (ruiten) kunnen de meetresultaten beïnvloeden.
e) Meting activeren
•
Om een afstand te meten (enkelvoudige meting), richt u de laserpunt op een vlak, niet-re-
flecterend oppervlak. Tussen dit oppervlak en het apparaat wordt de directe of kleinste
afstand gemeten.
Houd de rode knop DIST (3) ongeveer 1 seconde ingedrukt om de laser in te schakelen.
•
Houd het apparaat stil en druk op de rode knop DIST om de meting te starten. De meting
•
wordt bevestigd met een pieptoon. De meting is nu voltooid en het resultaat wordt op het
lcd-display weergegeven. Na elke volgende meting worden de laatste twee meetwaarden
op de bovenstaande regel weergegeven (in het weergavegebied voor (e)). Verdere waarden
worden in het meetwaardegeheugen opgeslagen.
•
Als u meerdere malen hebt gemeten, wordt de meest recente meetwaarde altijd op de
onderste regel weergegeven (in het weergavegebied vóór (f)).
60