ANSI/ASSP Z359.11 Amerikaanse nationale norm
Bijlage A
12. Frontaal – De frontale bevestiging dient als ladderklimverbinding voor geleide valstoppers waarbij er geen kans is
om in een andere richting te vallen dan met de voeten eerst, of deze kan worden gebruikt voor werkpositionering. Het
ondersteunen van de gebruiker, na een val of tijdens werkpositionering, door de frontale bevestiging zal resulteren in een
zittende lichaamshouding, met het bovenlichaam rechtop, met het gewicht geconcentreerd op de dijen en billen. Wanneer
ondersteund door de frontale bevestiging, zal het ontwerp van het volledig lichaamsharnas de belasting direct rond de dijen
en onder de billen leiden door middel van de sub-bekkenband.
Als de frontale bevestiging wordt gebruikt voor valstop, moet de bevoegde persoon die de toepassing beoordeelt
maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat een val alleen met de voeten eerst kan plaatsvinden. Dit kan inhouden dat de
toegestane vrije valspeling wordt beperkt.
13. Schouder – De schouderbevestigingselementen moeten als een paar worden gebruikt en zijn een acceptabele bevestiging
voor redding en toegang/ophalen. De schouderbevestigingselementen mogen niet worden gebruikt voor valstop. Het wordt
aanbevolen om de schouderbevestigingselementen te gebruiken in combinatie met een juk met een spreidelement om de
schouderbanden van het volledig lichaamsharnas gescheiden te houden.
14. Taille, achter – De bevestiging aan de taille aan de achterkant mag uitsluitend worden gebruikt voor
verplaatsingsbeperkingen. Het bevestigingselement aan de taille aan de achterkant mag niet worden gebruikt voor valstop.
Het is onder geen enkele omstandigheid acceptabel om de bevestiging aan de taille aan de achterkant te gebruiken voor
andere doeleinden dan verplaatsingsbeperkingen. De bevestiging aan de taille aan de achterkant mag alleen worden
onderworpen aan minimale belasting door de taille van de gebruiker en mag nooit worden gebruikt om het volledige gewicht
van de gebruiker te dragen.
15. Heup – De heupbevestigingselementen moeten als een paar worden gebruikt en mogen uitsluitend worden gebruikt voor
werkpositionering. De heupbevestigingselementen mogen niet worden gebruikt voor valstop. Heupbevestigingen worden
vaak gebruikt voor werkpositionering door boomverzorgers, nutswerkers die palen beklimmen en bouwvakkers die wapening
binden en op muren klimmen. Gebruikers mogen de heupbevestigingselementen (of enig ander stijf punt op het harnas voor
het hele lichaam) niet gebruiken om het ongebruikte uiteinde van een valstopvanglijn op te bergen, aangezien dit kan leiden
tot struikelgevaar, of, in het geval van vanglijnen met meerdere armen, nadelige belasting van het volledige lichaamsharnas
en de drager veroorzaken door het ongebruikte deel van de vanglijn.
16. Hangstoel – De hangstoelbevestigingselementen van de geveerde stoel moeten als een paar worden gebruikt en mogen
uitsluitend worden gebruikt voor werkpositionering. De hangstoelbevestigingselementen mogen niet worden gebruikt
voor valstop. Hangstoelbevestigingen worden vaak gebruikt voor langdurige werkzaamheden waarbij de gebruiker in de
lucht hangt, waarbij de gebruiker op de hangstoel kan zitten die tussen de twee bevestigingselementen is gevormd. Een
voorbeeld van dit gebruik zijn glazenwassers bij grote gebouwen.
Inspectie, onderhoud en opslag van apparatuur door gebruiker
Gebruikers van persoonlijke valstopsystemen dienen minimaal alle instructies van de fabrikant met betrekking tot inspectie,
onderhoud en opslag van de apparatuur op te volgen. De organisatie van de gebruiker moet de instructies van de fabrikant bewaren
en zorgen dat deze makkelijk toegankelijk zijn voor alle gebruikers. Zie ANSI/ASSP Z359.2, 'Minimumvereisten voor een uitgebreid
beheerd valbeveiligingsprogramma', met betrekking tot inspectie, onderhoud en opslag van apparatuur door de gebruiker.
1.
Naast de inspectie-eisen in de instructies van de fabrikant, dient de gebruiker de apparatuur voorafgaand aan elk gebruik
te inspecteren. Eventueel kan het apparaat ook worden beoordeeld door een andere bevoegd persoon dan de gebruiker. Er
mag niet meer dan een jaar tussen de inspecties liggen voor:
•
Afwezigheid of onleesbaarheid van markeringen.
•
Afwezigheid van elementen die de vorm, pasvorm of functie van de apparatuur beïnvloeden.
•
Bewijs van defecten in of schade aan materiële elementen, waaronder scheuren, scherpe randen, vervorming, corrosie,
chemische aantasting, overmatige verhitting, wijziging en overmatige slijtage.
•
Bewijs van defecten in of schade aan riem of touwen, waaronder rafelen, splitsen, losraken, knikken, knopen, in elkaar
draaien, gebroken of losgetrokken steken, overmatige rek, chemische aantasting, overmatige vervuiling, afslijting,
wijziging, noodzakelijke of overmatige smering, overmatige veroudering en overmatige slijtage.
2.
Inspectiecriteria voor de uitrusting worden vastgesteld door de organisatie van de gebruiker. Dergelijke criteria voor de
uitrusting moeten gelijk zijn aan of hoger zijn dan de criteria die zijn vastgesteld in deze norm of in de instructies van de
fabrikant, welke groter is.
3.
Wanneer inspectie defecten in, schade aan of onvoldoende onderhoud van apparatuur aan het licht brengt, moet de
uitrusting permanent buiten gebruik worden gesteld of adequaat correctief onderhoud ondergaan, door de oorspronkelijke
fabrikant van de uitrusting of de door hen aangewezen persoon, voordat deze weer in gebruik wordt genomen.
Onderhoud en opslag
1.
Onderhoud en opslag van apparatuur moet worden uitgevoerd door de organisatie van de gebruiker in overeenstemming
met de instructies van de fabrikant. Uitzonderlijke problemen die zich kunnen voordoen als gevolg van
gebruiksomstandigheden, moeten met de fabrikant worden besproken.
2.
Uitrusting die onderhoud vereist of waarvoor onderhoud is gepland, moet worden gemarkeerd als onbruikbaar en buiten
gebruik worden gesteld.
3.
Uitrusting moet zo worden opgeslagen dat schade door omgevingsfactoren zoals temperatuur, licht, UV, overmatig vocht,
olie, chemicaliën en hun dampen of andere schadelijke elementen wordt uitgesloten.
ANSI/ASSP Z359-vereisten voor correct gebruik en
onderhoud van volledig lichaamsharnassen
209