– Ongevalgevaar door verminderd remvermogen. Geen
voetmat in de bestuurderscabine leggen. In de bestuur-
derscabine mogen zich geen losse voorwerpen bevin-
den die onder het gaspedaal kunnen schuiven.
GEVAAR
Verwondingsgevaar!
Voor elk gebruik moet de veiligheidscontrole in het hoofd-
stuk „Inbedrijfstelling" uitgevoerd worden.
– Alle bedieningshendels en schakelaars moeten voor
het starten van de motor in de neutrale stand staan. De
bestuurder moet bij het starten op de bestuurdersstoel
zitten. Het rijpedaal mag tijdens de startprocedure niet
gebruikt worden.
– Draag tijdens ritten en bij het werk een veiligheidsgordel.
– Het voertuig mag enkel vanop de bestuurdersstoel in
beweging gezet worden.
– Bij transportritten moet het frontrek maximaal omhoog-
geheven en geblokkeerd worden, daarvoor hendel he-
lemaal naar boven trekken.
– Bijzondere voorzichtigheid betrachten bij werken aan
hellingen en greppels.
GEVAAR
Kantelgevaar!
Een voertuig met knikbesturing gedraagt zich bij draaibe-
wegingen aanzienlijk anders dan een auto.
Berijd in rijrichting enkel stijgingen en dalingen tot 25%.
Vermijd abrupte draaibewegingen.
In bochten langzaam rijden.
Kantelgevaar bij onstabiele ondergrond.
Kantelgevaar bij de zijwaartse hellingen.
Gevaar voor kantelen. Enkel terreinen berijden met een
max. zijdelingse helling van 10%.
Vermijd het plots nemen van bochten tijdens het berg-
op of bergaf rijden en zijwaarts rijden op hellingen.
Let op het zwaartepunt dat zich afhankelijk van de op-
stelling en het vulniveau van het vuilreservoir ver-
plaatst.
Pas de rijsnelheid bij voorwaarts rijden en het nemen
van bochten aan de omgevingsomstandigheden en de
laadtoestand aan.
Let erop dat het remgedrag tijdens het rijden en trans-
port afwijkend is!
4.5.1
Banden en bandendruk
– Vooraleer u de vuldruk van de banden corrigeert, moet
gecontroleerd worden of de drukverlager aan de com-
pressor juist is ingesteld.
– Maximum vuldruk van de banden niet overschrijden.
De toegelaten vuldruk van de banden moet aan de
band en eventueel aan de veld afgelezen worden. Bij
verschillende waarden moet de kleinst waarde in acht
genomen worden.
– Informatie over de banden en de aanbevolen bandendruk
vindt u in het hoofdstuk "Technische gegevens | Banden".
Bovendien is er een sticker in de bestuurderscabine waar-
op de aanbevolen bandendruk wordt vermeld.
4.6
Veiligheidsinstructies voor de
verbrandingsmotor
– Voor de inbedrijfstelling de gebruiksaanwijzing van de
motorfabrikant lezen en in het bijzonder de veiligheids-
instructies in acht nemen.
GEVAAR
Verwondingsgevaar!
– De uitlaat mag niet geblokkeerd worden.
152
– Niet over de uitlaat buigen of deze aanraken (verbran-
dingsgevaar).
– Raak de verbrandingsmotor niet aan of neem hem niet
vast (verbrandingsgevaar).
– Verbrandingsgevaar. Vooraleer de bekledingen wor-
den weggenomen, het apparaat laten afkoelen.
– Gevaar voor brandwonden! Nooit het afsluitdeksel van
de koeler bij bedrijfstemperatuur openen. Het reservoir
staat onder druk.
– Uitlaatgassen zijn schadelijk voor de gezondheid, ze
mogen niet worden ingeademd.
– De motor heeft ca. 5 seconden naloop nodig na het uit-
zetten. In deze tijd absoluut uit de buurt blijven van het
aandrijfbereik.
– Verwondingsgevaar door onbeschermd ventilatorwiel
– Gebruik enkel de in de gebruiksaanwijzing vermelde
brandstof. Bij gebruik van ongeschikte brandstoffen be-
staat explosiegevaar (zie hoofdstuk „Technische gege-
vens").
– Let er bij het tanken op dat er geen brandstof op hete
oppervlakken komt.
– Bij de werking van het apparaat in ruimten moet ge-
zorgd worden voor voldoende verluchting en afvoer
van de uitlaatgassen (vergiftigingsgevaar).
4.7
Veiligheidsinstructies over het
transport van het apparaat
Bij vervoer van het apparaat dient u de motor af te zetten
en het apparaat goed vast te zetten.
Hiervoor wordt verwezen naar het hoofdstuk „Transport".
4.8
Veiligheidsinstructies over verzorging
en onderhoud
– Voor reinigings- en onderhoudswerkzaamheden van
het apparaat, het vervangen van onderdelen of het om-
bouwen voor een andere functie dient het apparaat te
worden uitgeschakeld en eventueel de contactsleutel
te worden verwijderd.
– Reparaties mogen uitsluitend door goedgekeurde klan-
tenservicewerkplaatsen of door vaklui voor dit gebied
worden uitgevoerd die met de betreffende veiligheids-
voorschriften vertrouwd zijn.
– Veiligheidscontrole volgens de plaatselijk geldige voor-
schriften voor van plaats veranderlijke, industrieel be-
nutte apparaten opvolgen.
– Knikgewricht, dichtingen, elektrische en elektronische
onderdelen mogen niet met de hogedrukreiniger of wa-
terslang gereinigd worden.
4.9
Veiligheidsinrichtingen
4.9.1
Zitcontactschakelaar
Wanneer zich geen bediener op de chauffeursstoel be-
vindt, zijn functies met een verhoogd, potentieel gevaar
geblokkeerd.
4.9.2
Startblokkering
Om de motor te starten, moet het rempedaal ingedrukt
worden.
5
-
NL