STORINGEN
3. De motor draait moeizaam. A. Controleer de voedingsspanning, deze zou te laag
4. De (externe) beveiliging
van
de
motor
treedt
onmiddellijk na de start in
werking.
5. De motorbeveiliging treedt
te vaak in werking.
6. De
pomp
geeft geen
vloeistof af.
7. De pomp vult niet (priming). A. De aanzuigleiding of het bodemventiel zuigen lucht
8. De
pompopbrengst
is
onvoldoende.
9. De pompopbrengst is niet
constant.
10. De
pomp
draait
bij
uitschakeling
in
tegengestelde richting.
11. De pomp trilt en maakt
lawaai.
12. La zona van de pakkingbus
wordt te warm nadat de
pomp voor korte tijd heeft
gewerkt.
13. Er druppelt te veel vloeistof
uit de pakking.
14. De temperatuur van de
drager in de zone van de
lagers is te hoog.
CONTROLES (mogelijke oorzaken)
kunnen zijn.
B. Controleer mogelijke wrijving tussen vaste delen en
bewegende delen.
C. Controleer de toestand van de lagers.
A. Controleer op het klemmenbord of alle fasen
aanwezig zijn.
B. Controleer de beveiliging op eventuele geopende of
vuile contacten.
C. Controleer of de isolatie van de motor defect is door
de faseweerstand en de isolatie naar de aarde te
controleren.
D. Controleer of de pomp boven het werkpunt
werkt waarvoor hij bedoeld is.
E. Controleer of de interventiewaarden van de
beveiliging correct zijn.
F. Controleer of de viscositeit of de dichtheid van de
gepompte vloeistof zijn verschillend zijn van de
waarden die gebruikt zijn in de ontwerp-fase.
A. Controleer of de omgevingstemperatuur niet te hoog
is.
B. Controleer de afstelling van de beveiliging.
C. Controleer de toestand van de lagers.
D. Controleer de draaisnelheid van de motor.
A. De pomp is niet correct gevuld.
B. Controleer of de draairichting van de driefase
motoren correct is.
C. De groot hoogteverschil aanzuiging.
D. Aanzuigleiding met te kleine diameter of te lange
leiding.
E. Bodemventiel verstopt.
aan.
B. De negatieve helling van de aanzuigleiding
bevordert de vorming van luchtzakken.
A. Bodemventiel verstopt.
B. Waaier versleten of geblokkeerd.
C. Diameter aanzuigleidingen onvoldoende.
D. Controleer of de draairichting correct is.
A. Te lage aanzuigdruk.
B. Aanzuigleiding of pomp gedeeltelijk verstopt door
onzuiverheden.
A. Lek uit de aanzuigleiding.
B. Bodemventiel
of
terugslagklep
geblokkeerd in gedeeltelijk geopende stand.
A. Controleer of de pomp en/of de leidingen goed vast
zitten.
B. Cavitatie pomp (punt n°8 paragraaf INSTALLATIE).
C. Lucht in de pompen of in het inlaatspruitstuk.
D. Uitlijning pomp-motor niet correct uitgevoerd.
A. De pakkingbus is door de stelschroeven te
strak aangedraaid.
B. De pakkingbus is scheef geplaatst ten opzichte van
de pompas.
A. De pakkingbus is niet goed aangehaald of de
pakkingbus is niet geschikt of niet goed gemonteerd.
B. De as of de beschermbus zijn beschadigd of
versleten.
C. De pakkingringen zijn versleten.
A. Controleer de uitlijning tussen motor en pomp.
B. Toename van de axiale druk (einddruk) als gevolg
van slijtage van de steunen van de waaier.
NEDERLANDS
B. Hef de oorzaak van de wrijving op.
C. Vervang eventueel de beschadigde lagers.
A. Herstel eventueel de ontbrekende fase.
B. Vervang het betreffende onderdeel of maak het schoon.
C. Vervang het motorhuis met stator of herstel eventuele
aardkabels.
D. Stel het interventiepunt in aan de hand van de krommen van
de pompkarakteristieken.
E. Controleer de instelwaarden van de motorbeveiliging : wijzig
ze of vervang het onderdeel indien dit nodig is.
F. Verminder het debiet met een schuifafsluiter op de
toevoerzijde of installeer een grotere motor.
A. Zorg voor voldoende ventilatie van de ruimte waar de pomp
is opgesteld.
B. Stel af op een stroomwaarde die geschikt is voor de
stroomopname van de motor bij volledige belasting.
C. Vervang de beschadigde lagers.
A. Vul de pomp en de aanzuigleiding met water en voer de
vulprocedure uit.
B. Draai twee voedingsdraden om.
C. Raadpleeg punt 8 van de instructies voor de "Installatie".
D. Vervang de aanzuigleiding door een leiding met een grotere
diameter.
E. Maak het bodemventiel schoon.
A. Verhelp het probleem door de aanzuigleiding nauwgezet te
controleren, herhaal de vulprocedure.
B. Corrigeer de helling van de aanzuigleiding.
A. Maak het bodemventiel schoon.
B. Vervang de waaier of verwijder de blokkering.
C. Vervang de leiding door een leiding met een grotere
diameter.
D. Draai twee voedingsdraden om.
B. Maak de aanzuigleiding n de pomp schoon.
A. Verhelp het probleem.
defect
of
B. Repareer of vervang de defecte klep.
A. Draai de loszittende delen vast.
B. Verminder
drukverliezen. Open de aanzuigklep.
C. Ontlucht aanzuigleidingen en pomp.
D. Herhaal de handelingen die zijn beschreven in paragraaf
7.2.
A. Stop de pomp en draai de pakkingbus losser. Voer de
handelingen uit die zijn beschreven in paragraaf 12.3.1.
B. Stop de pomp en zet de pakkingbus goed op de pompas.
A. Controleer het gebruikte type pakking.
B. Controleer en/of vervang de as of de beschermbus van de
as.
C. Voer de handelingen uit die zijn beschreven onder punt
12.3.1.
A. Voer de handelingen uit die zijn beschreven onder punt 7.2
B. Maak de balansopeningen van de waaier schoon, vervang
de steunringen.
41
OPLOSSINGEN
de
aanzuighoogte
en
controleer
de