9.3.4
Vervanging van het wiel
VEILIGHEIDSINSTRUCTIE
Controleer dat de machine stabiel en stil blijft
staan tijdens het optillen. Indien men iets vreemds
merkt, moet men de krik onmiddellijk omlaag
brengen, controleren en eventuele problemen
oplossen en vervolgens de krik opnieuw optillen.
1. Verwijder de bedekking (Afb. 39.A).
2. Til de krik voldoende op om het wiel
gemakkelijk te kunnen verwijderen.
3. Verwijder, met behulp van een schroevendraaier,
de veerring (Afb. 39.B) en de drukring (Afb. 39.C.).
4. Verwijder het wiel dat vervangen moet worden.
5. Breng vet aan op de as (afb. 39.D).
6. Monteer het nieuwe wiel.
7. Plaats de drukring en de veerring
zorgvuldig weer op hun plaats.
OPMERKING
Controleer of de achterste wielen op dezelfde
hoogte staan (afb. 40.A) en het verschil tussen
de externe diameters tussen de twee wielen (afb.
40.B) niet meer is dan 8-10 mm. Indien dit wel zo
is, moet men, om een onregelmatig maaien te
voorkomen, de uitlijning van de maaigroep bij een
geautoriseerd dienstcentrum laten afstellen.
9.3.5
De banden repareren of vervangen
De banden zijn "Tubeless" en iedere vervanging
of reparatie als gevolg van een lek dient dan ook
door een vakman uitgevoerd te worden volgens de,
voor dit type banden, geldende voorschriften.
9.4
VERVANGING LEDLAMPEN
9.4.1
LED TYPE I
Draai de ringmoer (afb. 41.A) los en verwijder
de connector (afb. 41.B). Demonteer de
LED-verlichting (afb. 41.C) die met de
schroeven bevestigd (afb. 41.D) is.
9.4.2
LED TYPE II (met bajonetfitting)
De koplampen (W) zijn door middel van een
bajonetfitting in de lamphouder gedraaid. De
lamphouder kan verwijderd worden door deze met
behulp van een tang linksom te draaien (afb. 42)
10. STALLING
Wanneer de machine gedurende meer dan
30 dagen opgeborgen moet worden:
1. Verwijder de contactsleutel.
2. Reinig de machine zorgvuldig.
3. Controleer of de machine geen schade
vertoont. Contacteer, indien nodig, het
geautoriseerde dienstcentrum.
4. Berg de machine op:
• met de maaigroep omlaag
• in een droge omgeving;
• beschermd tegen weersinvloeden,
in de schaduw, met een aanbevolen
temperatuur tussen 0 en + 40 °C;
• indien mogelijk bedekt met een doek;
• buiten bereik van kinderen;
• na zich ervan verzekerd te hebben de sleutels
of gereedschappen die voor het onderhoud
gebruikt werden, verwijderd te hebben.
LET OP
De accu moet minstens één keer per
maand volledig worden opgeladen, en altijd
voordat de activiteit wordt hervat.
Wanneer de machine opnieuw in werking wordt
gesteld, moet ze voorzien worden zoals is
aangeduid in hfdst. "7. Gebruik van de machine".
11. HANTERING EN TRANSPORT
• Wanneer men de machine hanteert, moet men:
1. ontkoppel de maaigroep;
2. plaats de maaigroep op de maximale hoogte;
3. schakel de machine uit en haal
de contactsleutel weg
4. schakel de transmissie uit (par. 6.3).
• Wanneer men de machine met een wagen
of aanhangwagen vervoert, moet men:
• opritten gebruiken met geschikte
weerstand, breedte en lengte;
• de machine laden met de elektrische motor
uitgeschakeld, met de contactsleutel uit het
stopcontact van de machine, zonder bediener,
duwend, en met een geschikt aantal personen;
• de maaigroep omlaag brengen;
• de machine zo plaatsen dat ze
geen gevaar veroorzaakt;
• schakel de transmissie in (par. 6.3);
• haar stevig aan het vervoermiddel bevestigen
met koorden of kettingen om te vermijden dat
ze kantelt met mogelijke schade als gevolg.
NL - 30