BEDIENING MET ÉÉN HAND
Uw rolstoel is uitgerust met twee
sets wielvergrendelingen die kunnen
worden bediend van de rechter- of
linkerkant. Ze komen rechtstreeks
op de banden terecht. Om de
vergrendeling aan te wenden duwt
u de vergrendelinghendel zo ver
mogelijk naar voren (Fig. 9). Om
de vergrendeling ongedaan te
maken, trekt u de hendel weer in zijn
oorspronkelijke positie.
• Het remvermogen vermindert
wanneer:
• het loopvlak van de band versleten
is;
• de bandendruk niet voldoende is;
• de banden nat zijn;
• de wielvergrendelingen niet goed
afgesteld zijn.
De parkeerremmen zijn niet bedoeld om als rem voor een
bewegende rolstoel te dienen. U mag de wielvergrendelingen dan
ook niet gebruiken om een bewegende rolstoel te doen remmen.
Rem altijd met behulp van de hoepels. Zorg ervoor dat de afstand
tussen de banden en de wielvergrendelingen voldoet aan de
vermelde specificaties. Om die afstand aan te passen, draait u
schroef los en stelt u de juiste afstand in. Draai de schroef weer vast
(zie de pagina over draaimoment) (Fig. 10).
OPGELET:
Telkens wanneer u de achterwielen hebt bijgesteld, moet u nagaan
of de afstand tot de wielvergrendelingen in orde is. Pas die indien
nodig aan.
Wanneer u de wielvergrendeling te dicht bij het wiel monteert, zal
deze moeilijker te hanteren zijn. Hierdoor kan de verlengde hendel
breken! De hendel kan ook breken wanneer u op de verlenging gaat
leunen tijdens transfers! Opspattend water en vuil van de banden
kan slecht functioneren van de wielvergrendelingen veroorzaken.
Opties - Voetenplaten
VOETENPLATEN:
De voetplaten kunnen worden
opgeklapt om makkelijker in en uit
uw rolstoel te komen.
LENGTE VAN HET
ONDERBEEN:
Voor gebruikers met langere benen,
kan de voetsteun tot het juiste niveau
worden verlaagd met gebruik van de
schroeven (1). Draai de schroeven
los, druk de buizen naar de
gewenste positie en draai de
schroeven daarna opnieuw aan (zie onderdeel over draaimoment).
Er moet altijd 2,5 centimeter ruimte tussen de voetenplaten en de
grond zijn, (Fig. 11).
HOEKINSTELBARE
VOETENPLANK
Deze kan worden aangepast om
de hoek met de grond te wijzigen.
Draai de schroef los, trek hem naar
binnen, stel hem op de gewenste
hoek in en druk hem er dan op.
Draai na het uitvoeren van de
aanpassing, de schroef opnieuw aan.
Controleer na aanpassingen altijd
of alle schroeven op de juiste wijze zijn aangedraaid (zie bladzijde 5
draaikracht (torque)).
Zorg ervoor dat u de minimale ruimte ten opzichte van de grond
houdt (2,5 cm) (Fig. 12).
58 RubiX
2
Fig. 9
Fig. 10
Fig. 11
1
Fig. 12
Opties - Voetenplaten
VOETSTEUNEN EN
ONTGRENDELKNOP
De voetsteunen kunnen in- en uitwaarts
worden gezwaaid onder het zitjuk. Bij het
aanbrengen van de voetsteunen, moeten
de voetsteunen naar binnen of buiten zijn
gericht. Draai de voetsteunen dan naar
de middenlijn tot hij op zijn plaats
vastklikt. Om de voetsteunen te
verwijderen trekt u aan de hendel (1),
zwaait u de voetsteunen naar binnen of
buiten en heft u ze op om ze te
verwijderen. Zorg ervoor dat de voetsteun goed op zijn plaats vastklikt,
(Fig. 13).
OPGELET!
•
De voetsteunen mogen niet worden gebruikt om de stoel te tillen of
te dragen wanneer de gebruiker in de stoel zit.
•
Gebruik de voetplaten niet als u in
of uit de rolstoel stapt. Deze moeten
voordien omhoog worden gekanteld
of de voetsteun moet zover mogelijk
naar buiten worden geduwd.
OPTIE LENGTE COMPENSERENDE
BEENSTEUN
(Fig. 14-16)
Om de voetplaat te verwijderen, trekt u
aan de hendel (1), zwaait u de voetplaat
naar buiten en tilt u de beensteun op om
deze te verwijderen.
AANPASSING HOOGTE:
De onderbeenlengte is zeer flexibel en
kan worden aangepast door de schroef
(2) los te maken. Stel de geschikte
hoogte in en draai de schroef weer aan.
OPGELET!
De afstand tussen de voetplaat en de
grond moet minstens 40 mm zijn.
AANPASSING HOEK:
Duw met één hand de hendel (3) naar
beneden, terwijl u met
de andere hand de
3
beensteun ondersteunt
om het gewicht weg te
nemen. Wanneer een
geschikte hoek is
bereikt, laat u de
hendel los; de
beensteun zal in één
van de vooraf
ingestelde posities
vergrendelen.
FIG. 13
1
FIG. 14
1
FIG. 15
2
FIG. 16