9 Motorhak starten en uitzetten
► Trek de starthandgreep (2) langzaam tot aan
de voelbare weerstand uit.
► Trek de starthandgeep (2) net zolang snel uit
en laat deze teruggaan totdat de motor draait.
► Als de motor niet start: zie de gebruiksaanwij‐
zing van de motor.
9.1.2
Motor uitschakelen
► Plaats de motorhak op een vlakke onder‐
grond.
► Schakel de wielaandrijving uit.
De aandrijving is losgekoppeld en de aandrij‐
fas draait niet meer.
► Zet de hoofdschakelaar (1) in de positie 0.
De motor slaat af.
9.2
Versnelling inschakelen
Er kunnen 4 versnellingen worden ingeschakeld:
0 = stationairloop
– De stationairloop dient voor het starten van
de motor of voor het stilzetten van de motor‐
hak met draaiende motor.
1 = langzame vooruitversnelling
– De langzame vooruitaandrijving wordt bij
het loskomen van een vaste bodem of bij
het maken van voren gekozen.
2 = snelle vooruitversnelling
– De snelle vooruitaandrijving wordt gekozen
bij het inwerken van bodemtoevoegingen in
losse boden of bij het bewerken van losse
bodem.
R = achteruitversnelling
0478-404-9607-B
– De achteruitversnelling dient voor het vrij‐
maken van de stervormige hakmessen of
voor het positioneren van de motorhak.
► Zet de versnellingshendel (1) in de gewenste
positie.
9.3
Toerental afstellen
Met de gashendel kan het toerental van de
motor worden afgesteld.
► Start de motor.
► Stel het toerental met de gashendel (1) af.
9.4
Wielaandrijving inschakelen en
uitschakelen
9.4.1
Wielaandrijving inschakelen
Met de koppelingshendel wielaandrijving wordt
bij draaiende motor de aandrijfas in- of uitge‐
schakeld.
Met de koppelingshendel - wielaandrijving zet de
motorhak zich bij gemonteerde stervormige hak‐
messen in ingeschakelde versnelling 1, 2 of R in
beweging.
► Start de motor.
Nederlands
109