6.2.1. OMGEVING
LET OP!
DE ELEKTRISCHE POMP IN EEN GEVENTILEERDE
RUIMTE INSTALLEREN, BESCHERMD TEGEN
GUUR WEER (REGEN, IJS ......).
Rekening houden met de grenzen van de omgevingstempe-
ratuur en de hoogtegrenzen in hfdst. 12.1.
De elektrische pomp op zekere afstand van de wanden, van
het plafond of van andere obstakels plaatsen, om het uitvoe-
ren van werkzaamheden voor bevestiging, gebruik en onder-
houd in veilige omstandigheden mogelijk te maken.
De elektrische pomp mag alleen in verticale positie geïnstal-
leerd worden.
6.2.2. VERANKERING
De pomp met bouten op een betonnen ondergrond of op een
speciale metalen structuur bevestigen. Als de betonnen onder-
grond in verbinding staat met de structuur in gewapend beton
van bewoonde gebouwen, is het aan te raden gebruik te maken
van trillingsdempende steunen, om de personen niet te storen.
Voor de bevestiging, met een punt het midden markeren van de
4 gaten van de basis van de pomp op het contactvlak. De elek-
trische pomp tijdelijk verplaatsen en met de boor 4 gaten ma-
ken voor schroeven met Ø 12 voor EVM-pompen 3, 5, 10, 18 en
met Ø 14 voor EVM-pompen 32 ,45, 64. De pomp terugzetten,
uitlijnen met de leidingen en de schroeven stevig vastdraaien.
De positie van de gaten is ook te vinden in hfdst. 12.2.
6.2.3. LEIDINGEN
Naast onderstaande aanbevelingen, dienen ook de algeme-
ne aanbevelingen van par. 7.1 van deel 1 van de handleiding
en de aanwijzingen in fi g. 1 te worden opgevolgd.
DE LEIDINGEN MOETEN ZO GEBOUWD WORDEN DAT
ZE DE MAXIMUM-BEDRIJFSDRUK VAN DE POMP
KUNNEN VERDRAGEN.
Het wordt aanbevolen om aan de perszijde, vóór de terug-
NL
slagklep en de stopkraan, aanbevolen in par. 7e) van deel 1
van de handleiding, ook een manometer te installeren.
Geschikte steunen gebruiken voor de zuig- en persleidingen, om
te voorkomen dat de fl enzen van de pomp te veel belast worden.
Als de pomp zodanig geïnstalleerd is dat het vloeistofni-
veau lager ligt dan de pomp en een open circuit voedt, is
het noodzakelijk om aan het uiteinde van de zuigleiding een
voetklep te installeren. In dit geval wordt aanbevolen een
leiding te gebruiken om op de pomp aan te sluiten.
LET OP!
CONTROLEREN OF DE SOM VAN HET HOOGTEVERSCHIL
WATER / AANZUIGDOORSNEDE EN DE LADINGVERLIEZEN
LANGS DE ZUIGLEIDING LAGER IS DAN HET ZUIGVERMOGEN
VAN DE POMP. OOK DE TEMPERATUUR VAN HET WATER
EN DE HOOGTE HEBBEN EEN NEGATIVE INVLOED OP HET
ZUIGVERMOGEN VAN DE POMP. ALS DE SOM VAN DE
VERSCHILLENDE FACTOREN DIE HET ZUIGVERMOGEN
NEGATIEF BEÏNVLOEDEN HOGER IS DAN HET ZUIGVERMOGEN
VAN DE POMP ZELF, IS ER SPRAKE VAN HET CAVITATIE-
FENOMEEN WAARDOOR DE HYDRAULISCHE PRESTATIES
IN GEVAAR WORDEN GEBRACHT EN ENKELE BELANGRIJKE
DELEN VAN DE POMP WORDEN BESCHADIGD. SPECIFIEKE
INFORMATIE OVER HOE U KUNT CONTROLEREN OF DE
POMP WEL OF NIET IN CAVITATIE FUNCTIONEERT, ZIJN TE
VINDEN IN HFDST. 12.7.
6.3. ELEKTRISCHE AANSLUITING (FIG. 3 PAG. 103)
Houd u aan de voorschriften van par. 8 van DEEL 1 van de
handleiding en aan onderstaande aanvullingen.
Alvorens over te gaan tot het uitvoeren van de aansluiting,
controleren of de spanning en de frequentie van het netwerk
52
overeenkomen met die van de motor, die kunnen worden
afgelezen van het typeplaatje.
Tussen het netwerk en de elektrische pomp moet een bedie-
ningsbord worden aangebracht met de volgende inrichtin-
gen (indien niet anders gespecifi ceerd door lokale normen):
-
schakelaar met openingsafstand van de contacten van
minstens 3 mm;
-
beveilingsinrichting tegen kortsluiting (zekeringen of
thermische schakelaar);
-
hooggevoelige aardlekschakelaar (0,03 A);
-
aanbevolen wordt een beveiligingsinrichting tegen droog
functioneren, aan te sluiten op een drijver, op sondes of
op een ander gelijkwaardig apparaat.
Het aansluitschema wordt weergegeven aan de binnenkant
van de deksel van de aansluitkast, en ook in de fi guren
waarnaar wordt verwezen in hfdst. 12 van deel 1.
Eerst de geelgroene draad aansluiten op de PE-klem, waar-
bij u de draad langer laat, zodat het de laatste is die loslaat
in geval accidentele breuk.
Als de aansluitkast zich in een onhandige positie bevindt
voor de aansluiting van de kabel, is het mogelijk de plaat-
sing ervan te wijzigen door de motor 90° of 180° of 270° te
draaien. Hiervoor is het nodig de 4 schroeven te verwijderen
waarmee de motor aan de rotorster bevestigd is, de motor
net voldoende op te tillen om de rotatie mogelijk te maken,
zonder de koppeling tussen de drijfas en die van de pomp te
verwijderen. De 4 schroeven vervolgens weer vastdraaien.
7. HET VULLEN VAN DE POMP
LET OP!
DE POMP NIET IN WERKING STELLEN VOORDAT
DEZE IS AANGESLOTEN EN GEÏNSTALLEERD IN HAAR
DEFINITIEVE POSITIE VOOR GEBRUIK; HANDELING UIT
TE VOEREN MET VOLLEDIG GESLOTEN ELEKTRISCH
KLEMMENBORD VAN DE MOTOR
De pomp en de zuigleiding moeten met water gevuld worden.
Zoals reeds gespecifi ceerd in par. 9 van deel 1, veroorzaakt
het activeren van de pomp zonder water automatisch ernsti-
ge schade aan bepaalde interne onderdelen van de pomp.
Het vullen uitvoeren met gesloten aansluitkast en na het
loskoppelen van de stroomvoorziening.
7.1. HET VULLEN VAN DE POMP WAARBIJ HET VLOEISTOFNIVEAU
LAGER LIGT DAN DE POMP
a) De zeskantige stop, op de externe mantel ter hoogte van
de bovenste steun, losdraaien (de beschermingen van
de koppelingen verwijderen waar nodig);
b) Met behulp van een trechter de zuigleiding en het pomp-
huis met water vullen, totdat deze overlopen;
c) De zeskantige stop opnieuw vastdraaien, totdat deze ge-
blokkeerd wordt;
d) Eventuele waterlekkages zorgvuldig opdrogen;
e) De beschermingen van de koppeling opnieuw monteren,
als deze zijn gedemonteerd.
7.2. HET VULLEN VAN DE POMP WAARBIJ HET VLOEISTOFNIVEAU
HOGER LIGT DAN DE POMP
a) De zeskantige stop losdraaien;
b) De afsluitklep van de toevoer openen totdat het water
overloopt;
c) De stop opnieuw vastdraaien, totdat deze geblokkeerd
wordt; opstarten en werking.
8. OPSTARTEN EN BEDRIJF
8.1. CONTROLE VAN DE ROTATIERICHTING
Na het voltooien van de hydraulische aansluitingen, de
elektrische aansluitingen en het vullen, hoeft alleen de con-