• Voor het snijden van zwaluwstaartvormige vorken en tap-
pen of van wiggen, moet de zaagtafel altijd in de overeen-
komstige positie op de hoekschaal worden aangebracht.
• Bij bochtige of onregelmatige zaagsnedes van het werk-
stuk deze met beide handen, en gesloten vingers gelijk-
matig naar voren schuiven. Met de handen het veilige
gedeelte van het werkstuk vasthouden.
• Voor herhaaldelijk uitvoeren van bochtige, onregelmatige
zaagsnedes een hulpsjabloon gebruiken.
• Bij het zagen van rondhout moet et werkstuk worden be-
veiligd tegen verdraaien.
Let op! Na elke nieuwe instelling adviseren wij een testrun
om de ingestelde afmetingen te controleren.
• Bij alle zaagwerkzaamheden moet de bovenste zaag-
bandgeleiding (5) zo dicht mogelijk tegen het werkstuk
worden geplaatst (zie 8.5).
• Het werkstuk moet altijd met beide handen geleiden en
vlak op de zaagtafel (7) te houden. Zo wordt het vast-
klemmen van de zaagband (21) vermeden.
• De toevoer moet altijd met gelijkmatige druk geschieden,
die net voldoende is, zodat de zaagband probleemloos
door het materiaal snijdt maar niet blokkeert.
• Altijd de parallelaanslag (24) voor alle zaagwerkzaam-
heden gebruiken waarvoor deze kan worden ingezet.
• Het is beter één zaagsnede tijdens een werkhandeling uit
te voeren dan in meerdere gedeeltes waardoor zo mo-
gelijk een terugtrekking van het werkstuk kan zijn vereist.
Als het terugtrekken echter niet wordt vermeden, moet de
bandzaag eerst worden uitgeschakeld. Het werkstuk pas
terugtrekken nadat de zaagband (21) tot stilstand is ge-
komen.
• Tijdens het zagen moet het werkstuk altijd met de langste
zijde worden geleid.
• Let op! Tijdens het bewerken van smalle werkstukken moet
absoluut een schuifstok worden gebruikt. De schuifstok
(26) moet altijd binnen handbereik op de daarvoor aan-
wezige schuifstokhouder (48) aan de zijkant van de zaag
worden bewaard.
10.1 Uitvoeren van langzaagsnedes (afb. 18)
Hierbij wordt een werkstuk in de lengterichting doorge-
zaagd.
• Lengte-aanslag (24) aan de linkerzijde (voor zover moge-
lijk) van de zaagband (21) overeenkomstig de gewenste
breedte instellen.
• Zaagbandgeleiding (5) op het werkstuk neerlaten (8.5).
• Zaag inschakelen (9.1).
• Een kant van het werkstuk met de rechterhand tegen de
lengte-aanslag (24) drukken, terwijl het oppervlak op de
zaagtafel (7) ligt.
• Werkstuk met gelijkmatige toevoer langs de lente-aanslag
(24) in de zaagband (21) schuiven.
• Belangrijk: Lange werkstukken moeten worden geborgd
om te voorkomen dat ze aan het einde van de zaaghan-
deling omlaag vallen (bijv. met rolstaander).
10.2 Uitvoeren van schuine zaagsnede (afb. 17)
• Zaagtafel op gewenste hoek instellen (zie 9.3)
• Handeling net als onder 10.1 beschreven, uitvoeren.
Bij er bij schuine sneden op dat de parallelaanslag alleen
rechts van de zaagband wordt gebruikt.
44
NL/BE
10.3 Handen vrij zagen (afb. 19)
• Een van de belangrijkste eigenschappen van een band-
zaag is het probleemloos zagen van bochten en radii.
• Zaagbandgeleiding (5) op het werkstuk neerlaten (8.5).
• Zaag inschakelen.
• Werkstuk goed op de zaagtafel (7) drukken en langzaam
in de zaagband schuiven.
• In een groot aantal gevallen is het praktisch om bochten
en hoeken ongeveer 6 mm van de lijn grof uit te zagen.
• Als u bochten moet zagen, die voor de gebruikte zaag-
band te smal zijn, moeten hulpzaagsnedes tot aan de
voorzijde van de bocht worden gezaagd, zodat dit als
houtafval wegvalt als de definitieve radius wordt gezaagd
11. Elektrische aansluiting
De geïnstalleerde elektromotor is bedrijfsklaar aangesloten.
De aansluiting voldoet aan de relevante VDE- en DIN-voor-
schriften. De netaansluiting van de klant en het gebruikte
verlengsnoer moeten eveneens aan deze voorschriften vol-
doen.
Belangrijke aanwijzingen
Bij overbelasting van de motor schakelt deze vanzelf uit. Na
een afkoeltijd (deze tijd is verschillend) kan de motor weer
worden ingeschakeld.
Defecte elektrische aansluitkabel
Bij elektrische aansluitkabels treedt vaak schade aan de iso-
latie op.
Mogelijke oorzaken zijn:
• Versleten plekken, als aansluitkabels door venster- of
deuropeningen worden geleid.
• Knikken door een onvakkundige bevestiging of geleiding
van de aansluitkabel.
• Snijplekken omdat over de aansluitkabel is gereden.
• Beschadigde isolatie omdat de stekker uit het stopcontact
is getrokken.
• Scheuren door veroudering van de isolatie.
Dergelijke defecte elektrische aansluitkabels mogen niet
worden gebruikt en zijn levensgevaarlijk als de isolatie is
beschadigd.
Controleer de elektrische aansluitkabels regelmatig op
schade. Let erop dat bij het controleren de aansluitkabel niet
op het elektriciteitsnet is aangesloten.
Elektrische aansluitkabels moeten aan de relevante VDE- en
DIN-voorschriften voldoen. Gebruik uitsluitend aansluitka-
bels met de aanduiding „H05VV-F".
Op de aansluitkabel moet de type-aanduiding vermeld
staan.
Wisselstroommotor
• De netspanning moet 220 - 240 VAC 50 Hz zijn
• Verlengsnoeren moeten tot een lengte van 25 m een door-
snede hebben van 1,5 vierkante millimeter.
Aansluitingen en reparaties van de elektrische uitrusting mo-
gen uitsluitend door een elektromonteur worden uitgevoerd.