3.4
AANGESLOTEN
EXTERNE SONDE (Afb. 12)
Wanneer de externe sonde aanwezig is,
zijn de verwarmingsinstellingen (SET) af te
leiden uit de klimaatcurven in functie van de
buitentemperatuur en in ieder geval beperkt
binnen de bereikwaarden beschreven onder
punt 3.3 (parameters PAR 22 voor zone 1,
PAR 25 voor zone 2 en PAR 28 voor zone 3).
De in te stellen klimaatcurve kan gese-
lecteerd worden van waarde 3 tot 40 (met
stappen van 1).Door de helling te verhogen
voorgesteld door de curven van Afb. 12,
verhoogt men ook de temperatuur van de
aanvoer van de installatie in overeenstem-
ming met de buitentemperatuur.
OPMERKING: Bovendien moet men de
parameter installateur PAR 20=50, PAR
23=50 en PAR 26=50 instellen.
3.5
FUNCTIES VAN DE KAART
De elektronische kaart is voorzien van de
volgende functies:
– Antivriesbescherming van het circuit
verwarming en sanitair (ICE).
– Systeem voor ontsteking en detectie van
de vlam.
– Instelling via het bedieningspaneel van
het vermogen en van het gas voor de
werking van de ketel.
– Antiblokkering van de pomp die enkele
seconden wordt gevoed na 24u inactiviteit.
– Anti-legionella bescherming voor ketel
met accumulatieboiler.
– Schoorsteenveger die via het bedie-
ningspaneel kan worden geactiveerd.
– Variabele temperatuur met aangeslo-
ten externe sonde. Dit is instelbaar via
het bedieningspaneel en is zowel op de
verwarmingsinstallatie circuit 1 als op de
verwarmingsinstallatie circuit 2 en 3 actief
en gedifferentieerd.
– Beheer van drie onafhankelijke verwar-
mingscircuitinstallaties.
– Automatische regeling van het vermo-
gen voor inschakeling en maximumver-
mogen voor verwarming. De regelingen
worden automatisch beheerd door de
elektronische kaart om een maximale
gebruiksflexibiliteit op het systeem te
verzekeren.
– Interface met de volgende elektroni-
sche toestellen: afstandsbediening SIME
HOME,
warmteregelaar
iting op de beheerkaart voor gemeng-
de zones ZONAMIX Art. nr. 8092234, op
de solarkaart INSOL Art. nr. 8092235 en
op de kaart RS-485 om tot 8 ketels in
cascade te beheren of een communica-
tie te implementeren van het Modbus-
type (slave RTU-RS485, Reference Guide
PI-MBUS-300 Rev. J) Art. nr. 8092243.
Voor de configuratie van de toestellen met
de kaart van de ketel, moet men de para-
meter installateur PAR 10 instellen.
– Functie anticondensig, voorverwarming
body (symbool "+" vóór cijferig belan-
grijkste) en anti-inertie.
70
3.6
SONDES VOOR
TEMPERATUURMETING
In Tabel 5 staan de weerstandwaarden (
vermeld, die men verkrijgt op de sondes
verwarming, sanitair en rookgassen bij het
variëren van de temperatuur.
Wanneer de sonde aanvoer verwarming
(SM) en terugkeer verwarming (SR)
onderbroken zijn, werkt de ketel in beide
services niet.
Wanneer de sonde van de boiler (SB)
onderbroken is, werkt de ketel maar voor
de modulatie van het vermogen tijdens de
fase sanitair niet uit.
TABEL 5
Temperatuur (°C)
20
RVS,
aanslu-
30
40
50
60
70
80
3.7
ELEKTRONISCHE ONTSTEKING
De inschakeling en detectie van de vlam
wordt aangestuurd door twee elektroden
op de brander, die interventietijden bij
onopzettelijk uitschakelen of gebrek aan
gas binnen een seconde verzekeren.
LET OP: De curves zijn berekend met een omgevingstempera-
tuur van 20°C. De gebruiker kan de ketelbedieningen gebruiken
om de omgevingsset waarvoor de curve berekend is met ±5°C
te wijzigen.
∆
)
∆
Weerstand (
)
12.090
8.313
5.828
4.161
3.021
2.229
1.669
3.7.1
Werkingscyclus
De inschakeling en detectie van de vlam
wordt aangestuurd door twee elektroden
op de brander, die interventietijden bij
onopzettelijk uitschakelen of gebrek aan
gas binnen een seconde verzekeren.
– Geen gas
De elektrode voor ontsteking blijft max.
10 sec. lang ontladingen geven; wanneer
wordt vastgesteld dat er geen ontsteking
is in de brander, dan wordt de storing
gesignaleerd.
Dit kan gebeuren bij de eerste inschake-
ling of na lange perioden van inactiviteit
omdat er lucht in de gasleiding aanwe-
zig is. Dit kan veroorzaakt zijn door de
gaskraan die gesloten is of door een
van de spoelen van de klep die een
onderbroken wikkeling hebben, waardo-
or het openen niet kan gebeuren.
– De elektrode voor ontsteking geeft
geen ontlading
In de ketel wordt alleen gedetecteerd
dat het gas naar de brander is geopend,
na 10 sec. wordt de storing gesignale-
erd.
Dit kan veroorzaakt zijn door onderbre-
king van de kabel van de elektrode of
door een onjuiste verbinding om de aan-
sluitingspunten. De elektrode is geaard
Afb. 12