Bij wateroppervlakken en plaatsen waar
het apparaat kan omvallen, zoals bij
randen en terrassen, moet een afstand
van ten minste 100 cm worden
aangehouden.
Afhellend gedeelte met een verval van
5° - 15°:
Als zich in het maaivlak een afhellend
gedeelte met een verval van 5° - 15°
bevindt, kan de begrenzingsdraad zoals
afgebeeld onder de rand van het terrein in
het afhellende gedeelte worden gelegd.
Voor een storingsvrije werking van de
robotmaaier moet de minimumafstand
(0,5 m) van de begrenzingsdraad tot de
rand van het terrein worden aangehouden.
Afhellend gedeelte met een helling van
> 15°:
346
Als zich in het maaivlak een afhellend
gedeelte met een helling van > 15° bevindt
waarin een begrenzingsdraad moet
worden gelegd, wordt geadviseerd om de
begrenzingsdraad (1) zoals afgebeeld in
het vlakke gedeelte boven de rand van het
terrein te leggen. De rand van het terrein
en het afhellende gedeelte worden niet
gemaaid.
12.15 Draadreserve installeren
Draadreserves die op regelmatige afstand
zijn geïnstalleerd vergemakkelijken de
noodzakelijke correcties, zoals de positie
van het dockingstation of het verloop van
de begrenzingsdraad nadien te wijzigen.
Draadreserves zullen vooral in de buurt
van moeilijke doorgangen geplaatst
worden.
Begrenzingsdraad (1) over een lengte van
ca. 1 m tussen 2 bevestigingspennen
plaatsen zoals afgebeeld. Draadreserve in
het midden met een andere
bevestigingspen aan de bodem
vastmaken.
12.16 Draadverbinders gebruiken
Voor het verlengen van de
begrenzingsdraad of voor het verbinden
van losse draaduiteinden mogen
uitsluitend de als toebehoren verkrijgbare,
met gel gevulde draadverbinders worden
gebruikt. Ze voorkomen vroegtijdige
slijtage (zoals corrosie aan de
draaduiteinden) en garanderen een
optimale verbinding.
Geef de positie van de draadverbinders op
de schets van het maaivlak aan. (
Steek losse, niet gestripte
draaduiteinden (1) tot aan de aanslag in
draadverbinders (2). Druk
draadverbinders met een geschikte tang
bij elkaar – ga na of ze goed vastklikken.
0478 131 9965 D - NL
12.2)