Intern dockingstation:
Het dockingstation (1) wordt binnen het
maaivlak (A), direct aan de rand
geïnstalleerd.
Vóór het dockingstation (1) moet er een
vlak stuk (2) vrij zijn met een straal van
minstens 1 m. Egaliseer eventuele
heuvels of kuilen.
308
Leg vóór en achter het dockingstation (1)
begrenzingsdraad (2) 0,6 m rechtuit en in
een rechte hoek ten opzichte van de
bodemplaat. Volg daarna met de
begrenzingsdraad de rand van het
maaivlak.
Extern dockingstation:
Het dockingstation (1) wordt buiten het
maaivlak (A) geïnstalleerd.
In combinatie met een extern
dockingstation moeten voor een
verplaatste rit naar het begin
zoeklussen worden geïnstalleerd.
(
12.12)
Benodigde ruimte extern
dockingstation:
Om ervoor te zorgen dat het in- en
uitdocken goed functioneert, kan het
dockingstation (1) zoals afgebeeld met
een doorgang (2) worden geïnstalleerd.
Het gebied rondom het dockingstation en
buiten de begrenzingsdraad moet vlak en
vrij begaanbaar zijn. Egaliseer eventuele
heuvels of kuilen.
De doorgang (2) wordt aan de hand van
het doorgangensjabloon (3) geïnstalleerd.
(
12.11)
Minimale afstand van de bodemplaat
tot de doorgang: ≥ 50 cm
Breedte van het vrije vlak aan de zijkant:
40 cm
Maximale afstand tot het maaivlak: ≤ 12 m
0478 131 9965 D - NL