uw camera) en bij de FP synchronisatie bij korte belichtingstijden (zie
18.4) vindt geen automatische omschakeling naar de flitssynchronisa-
tie plaats. Daardoor kan er met alle belichtingstijden geflitst worden.
Als u echter het volle vermogen van de flitser nodig heeft, gebruik
dan geen kortere belichtingstijd dan 1/125 s.
13. Aanduiding van de belichtingscontrole
De aanduiding van de belichtingscontrole 'o.k.'
opname in de TTL-flitsfunctie (3D-TTL, D-TTL, i-TTL enz.) c.q. de automatisch-
flitsenfunctie correct belicht werd!
Verschijnt de aanduiding van de belichtingscontrole 'o.k.'
niet, dan is de opname onderbelicht en moet u de eerstvolgend lagere dia-
fragmawaarde instellen (bijv. diafragmawaarde 8 in plaats van diafragma-
waarde 11) of de afstand tot het onderwerp, c.q. het reflecterende vlak (bijv.
bij indirect flitsen) verkleinen en de opname herhalen. Let op de aanduiding
van de flitsreikwijdte in het display van de flitser (zie 16). Zie voor de aandu-
iding van de belichtingscontrole in de zoeker van de camera ook 15!
14. Aanduiding van onderbelichting bij TTL flitsen
Enkele Nikon camera's uit groep C, D en E (zie Tabel 1) waarschuwen bij
verschillende camerafuncties (bijv. bij 'P' en 'A') bij een onderbelichte flitsop-
name met een aanduiding in het display van de flitser die tevens de mate
van onderbelichting in diafragmawaarden aangeeft (zie de gebruiksaanwij-
zing van uw camera).
Licht, nadat u een flitsopname maakte, de aanduiding van de belichtingscon-
trole 'o.k.'
op de flitser niet op, c.q. als het flitssymbool in de zoeker van
de camera knippert, dan wordt in het display van de flitser gedurende korte
tijd de onderbelichting in diafragmawaarde van -0,3 tot -3,0 EV in stappan
van 1.3 stop aangegeven.
In grensgevallen waarbij de flitser geen o.k.-aanduiding te zien geeft, c.q.
als het flitssymbool in de zoeker van de camera knippert, de belichting tóch
correct is, verschijnt er geen aanduiding in het LC-display van de flitser!
15. Aanduidingen in de zoeker van de camera
Voorbeelden voor aanduidingen in de zoeker van de camera:
Het groene pijlsymbool
Aanwijzing de flitser in te schakelen, c.q. te gebruiken.
licht alleen op als de
Rood pijlsymbool
De flitser is paraat:
Het rode pijlsymbool
na de opname
De opname werd correct belicht.
Het rode pijlsymbool
De opname werd onderbelicht.
16. Aanduiding van de flitsreikwijdte
In het display van de flitser wordt de waarde van de maximale reikwijdte
van het flitslicht aangegeven. De aangegeven waarde is gebaseerd op een
reflectiegraad van 25% van het onderwerp, die voor de meeste opnamesitu-
aties geldt. Sterke afwijkingen van de reflectiegraad, bijv. bij zeer sterk of
zeer zwak reflecterende onderwerpen kunnen de reikwijdte beïnvloeden.
In de TTL- en automatisch-flitsenfunctie is het het beste wanneer het onder-
werp zich ongeveer in het midden van de aangegeven waarde bevindt.
Daarmee wordt de belichtingsautomatiek voldoende speelruimte geboden
voor een gelijkmatige verlichting. De minimale flitsafstand mag niet minder
dan 10% van de aangegeven waarde bedragen om overbelichting te vermij-
den! De aanpassing aan de betreffende opnamesituatie kan bijv. door het
veranderen van de diafragmawaarde worden bereikt.
In de manual flitsfunctie M wordt de afstand tot het onderwerp aangegeven
die voor een correcte belichting moet worden aangehouden. De aanpassing
Om überhaupt een aanduiding van onderbelichting te geven, moet op
de flitser de functie TTL (c.q. 3D-TTL, D-TTL, i-TTL etc.) ingesteld zijn.
licht op:
licht op:
blijft na de opname oplichten, c.q. dooft korte tijd:
knippert na de opname:
Zoek voor de aanduidingen in de zoeker van uw camera in de
gebruiksaanwijzing van de camera wat voor uw camera geldt.
81