2.
DRAADLEITUITJE: controleer of de opening voor draadtoe-
voer niet uitgesleten is. Vervang het tuitje indien nodig.
9.2
AANSLUITEN VAN DE LASBRANDER
Controleer alvorens de lasbrander aan te sluiten of de huls ge-
schikt is voor de doorsnee van de draad die gebruikt wordt.
SOORT STORING
Geen enkele functie mogelijk.
Draadtoevoer onregelmatig.
Te laag lasvermogen.
Poreus laswerk (sponseffect).
Ononderbroken gasvoorziening.
Bij indrukken van knop las-
brander gebeurt er niets
ALGEMEEN ONDERHOUD
MOGELIJKE OORZAKEN
Onderbreking in stroomkabel (een
of meerdere fasen ontbreken).
Zekering doorgebrand.
Onvoldoende veerspanning.
Lasdraadhuls verstopt.
Verkeerde groef, niet geschikt voor
doorsnee van draad, of versleten
groef.
Spoel te sterk afgeremd.
Draad verroest, slecht opgerold, van
slechte kwaliteit, windingen in de
knoop of verward.
Aardingskabel niet correct aanges-
loten.
Commutatordraad
geheel
gedeeltelijk los
Contactgever defect
Gelijkrichter defect
Geen gas.
Luchtstroom in de lasruimte.
Verdeelopening verstopt.
Gaslekkage vanwege lek in leidin-
gen.
Elektromagnetische klep geblok-
keerd.
Slechte kwaliteit gas of draad.
Elektromagnetische klep versleten
of vuil.
Schakelaar kapot, bedieningska-
bels geheel of gedeeltelijk los.
Zekering doorgebrand.
Vermogensomzetter defect.
Elektronisch circuit defect.
7 NL
Controleer of de gleuf van de rollen van de reductiemotor en het
draadleituitje geschikt zijn voor de gebruikte draaddikte en of het
draadleibuisje geen contact maakt met de draadmeeneemrol.
CONTROLE EN OPLOSSING
Controleren en verhelpen.
Vervangen.
Draai wieltje verder vast en controleer of het beter gaat.
Vervangen.
Rol vervangen indien versleten.
Geschikte rol aanbrengen indien verkeerd.
Schroef iets losdraaien.
Verkeerde windingen verwijderen. Draadklos vervangen ind-
ien het probleem aanhoudt.
Controleer de goede staat van de kabel, de goede werking
van de massatang en of deze is aangebracht op een roest-,
verf- en vetvrij te lassen deel.
of
Controleren en verhelpen.
Controleer de staat van de contacten en de mechanische
werking van de contactgever.
Controleer of er sporen van doorbranden te zien zijn en
vervang zonodig.
Controleer de druk van het toegeleverde gas.
Een geschikt windscherm gebruiken. Verhoog de gasdruk
zonodig.
Spuit de openingen door met perslucht.
Controleer en vervang kapotte gedeelte.
Controleer klepwerking en elektrische aansluiting.
Gebruik zeer droog gas, vervang gasfles of draad.
Demonteer elektromagnetische klep en reinig klepgat en
afsluiter.
Stekkertje van lasbrander losmaken en polen kortsluiten:
indien het apparaat werkt kabels en knopje van lasbrander
controleren.
Vervang door soortgelijke zekering.
Reinigen met lucht, draadbevestiging controleren, vervan-
gen.
Vervangen.
NL