het vereiste beschermingsniveau te garanderen met betrekking tot de
uitrustingcategorie, de EC-richtlijnen en normen zoals vermeld in 'Richtlijnen':
•
Neem de gepaste maatregelen om alle soorten elektrische zwerfstromen
naar en/of van het leidingensysteem en elektrische bedrading te
voorkomen.
•
Controleer of de ingangsspanning en frequentie naar de unit correct zijn.
•
Een bliksemafleider moet geïnstalleerd worden als de unit buiten
geplaatst is. De installatie van de bliksemafleider moet voldoen
aan de nationale en plaatselijke voorschriften voor dergelijke
beschermingsapparaat.
LET
OP!
Er moet correcte documentatie en controlelijsten worden opgesteld om om
te springen met een brand in de unit, zodat eventuele secundaire explosieschade en
de verspreiding van het vuur beperkt wordt. Dergelijke documenten moeten worden
opgesteld in samenwerking met de lokale brandweer en dienen rekening te houden met
de eigenschappen van het verzamelde materiaal.
8.3.2
Meting controle aarding
Controleer of de unit correct geaard is na de hoofdinstallatie en regelmatig
onderhoudswerk. De aardingaansluiting moet gecontroleerd worden wanneer
een onderdeel verwijderd werd en opnieuw geplaatst.
LET
OP!
Alle metalen onderdelen van de unit moeten geaard worden. Het systeem
moet twee onafhankelijke aardingsaansluitingen hebben, 1 op de E-PAK 500 DX Hybrid
(GND1) en de andere op het leidingensysteem. Volg de procedure in Voor het meten van
aardingsaansluiting: onderstaand om dit te garanderen.
De aardingsaansluiting wordt gemeten tussen GND1, zie Afbeelding 20,
terminal PE, en de volgende onderdelen op de unit, zie Afbeelding 7:
1.
Filterzakken.
2.
Explosiedrukontlastingspaneel.
3.
Inlaat.
4.
Verzamelbak.
5.
Ventilator.
Voor het meten van aardingsaansluiting:
LET
OP!
Het leidingensysteem (inlaat en uitlaat) mag NIET aangesloten worden tijdens
meting.
1.
Koppel aarding elektriciteit los van GND1.
2.
Meet tussen alle onderdelen volgens de bovenstaande lijst en GND1. De
waarde moet ≤ 100 ohm zijn.
3.
Meet en controleer of er contact is tussen het binnenkomende
leidingensysteem en de losgekoppelde binnenkomende aarding
elektriciteit. De waarde moet ≤ 10
4.
Sluit het binnenkomende leidingensysteem aan. Controleer of er een
tweede aardingsverbinding is tussen het leidingensysteem en de unit en
of dit correct geaard is op de unit.
1)
Meet en controleer of er contact is tussen GND1 en de externe
aarding elektriciteit (≤10
5.
Sluit aarding elektriciteit opnieuw aan op GND1.
6.
Sluit het uitgaande leidingensysteem aan. Controleer of er
aardingaansluiting is tussen het leidingensysteem en de unit.
ohm zijn.
5
ohm).
5
E-PAK 500 DX Hybrid
NL
291