4.4
De leidingen aansluiten
Als er geen ontluchting via de afdekking plaatsvindt, moet
een aparte ontluchtingsleiding (via het dak) worden aan-
gebracht.
De aansluitingen monteren
Controleren of de afdichting in de sparing ligt.
De contraspie van binnenuit in de voorgeboorde opening
steken.
De aansluiting handvast op de contraspie vastdraaien,
zodat afdichting is gegarandeerd.
De leiding insteken.
Deze handelingen voor verdere leidingen opnieuw uitvoe-
ren.
100 / 136
Eventueel extra leidingen boren/monteren (max. DN 70)
Extra aansluitingen (extra aanvoeren, mantelbuizen, ont-
luchtingsleidingen) moeten minimaal op de hoogte van de
voorgeboorde toevoeren en met een minimale onderlinge
afstand van 10 cm worden uitgevoerd.
016-083