I. ALARM
Er zijn vier alarmingangen beschikbaar die elk met een preset, een tourgroep of een patroon
kunnen worden gekoppeld.
ALARM
ALARMINGANG
BEDRADING
ACTIE NA ALARM
OPSLAAN
TERUG
1.
ALARM – ALARMINGANG
U kunt met de joystick één van de alarmingangen kiezen. Dit nummer komt overeen met
het resp. opschrift van de alarmingangen aan de onderzijde van de camera.
2.
ALARM – SCHAKELING
De volgende schakelingen kunnen worden ingesteld.
NC (Normally Closed), NO (Normally Open) of UIT (niet actief).
De fabrieksinstelling is "UIT".
3.
ALARM – ACTIE NA ALARM
Na een signaal aan de alarmingang kunnen de volgende acties worden uitgevoerd.
Presetnummer 1~64 en 100~200, tourgroepen 1~8 en patroon 1~8.
Beweeg de joystick naar rechts/links om de gewenste presetpositie, tourgroep of
patroonnummer te selecteren.
4.
ALARM – OPSLAAN
Nadat de schakeling en de "ACTIE NA ALARM" zijn gekozen, kunt u de instellingen
opslaan door de joystick naar rechts te drukken als de cursor op "OPSLAAN" staat.
Nadat de instellingen zijn opgeslagen, springt de cursor naar de volgende alarmingang.
5.
ALARM – TERUG
Kies "TERUG" om naar het hoofdmenu terug te keren.
•
De alarmingangen zijn pas actief nadat onder "DOME INSTELLINGEN" – "ALARM" de
instelling op "AAN" is gezet (zie pag. 25).
: 01
: UIT
: 001
128
FABRIEKSINSTELLINGEN