Nederlands
Wanneer aan de gevraagde benodigde capaciteit
niet door deze pomp kan worden voldaan, scha-
kelt het regelsysteem een pieklastpomp of bij nog
meer benodigde capaciteit nog meer pieklast-
pompen bij (startdrempel:
draaien met constant toerental, het toerental van
de basislastpomp wordt op de gewenste waarde
¢
geregeld
.
Als de benodigde capaciteit zo ver daalt dat de
regelende pomp in zijn laagste vermogensbereik
werkt en er geen pieklastpomp meer nodig is om
aan de benodigde capaciteit te voldoen, schakelt
de pieklastpomp uit (uitschakeldrempel:
basislastpomp schakelt via de nullastafschakeling
zelfstandig uit (uitschakeldrempel:
druk weer onder de startdrempel
opnieuw een pomp.
De parameterinstellingen die nodig zijn voor bij-
en uitschakeling van de pieklastpomp (scha-
Ÿ
¡
/
keldrempel
menu 4.3.3.2 worden ingesteld. Hierbij kan geko-
zen worden tussen dezelfde uitschakeldrempel
voor alle pompen en pompspecifieke uitscha-
keldrempel. Het systeem stelt een pompspeci-
fieke uitschakeldrempel voor. Hiervoor moeten in
menu 1.2 Q
en H
nom
Ter voorkoming van drukpieken bij het bijschake-
len of drukval bij het uitschakelen van een
pieklastpomp kan het toerental van de basislast-
pomp tijdens deze schakelprocessen worden
gereduceerd of verhoogd. De instellingen voor de
frequentie van dit zogenoemde peakfilter kunnen
in menu 4.3.5.1 – pagina 2 worden uitgevoerd.
Normaal bedrijf van schakeltoestellen met
frequentieomvormer – uitvoering CC (zie afb. 4)
Bij schakeltoestellen zonder frequentieomvormer
(= netbedrijf) of met gestoorde frequentieomvor-
mer wordt eveneens door vergelijking van de
ingestelde en de werkelijke waarde de regelgroot-
heid gevormd, Omdat echter niet de mogelijkheid
bestaat het toerental van de basislastpomp las-
tafhankelijk aan te passen, werkt het systeem als
tweepuntsregelaar tussen
Het bij- en uitschakelen van de pieklastpomp
vindt plaats zoals hierboven beschreven.
Voor het uitschakelen van de basislastpomp kan in
menu 4.3.3.1 een afzonderlijke schakeldrempel
worden ingesteld.
110
Ÿ
). De pieklastpompen
¡
). De
ž
). Als de
œ
daalt, start er
; vertragingstijden) kunnen in
worden ingevoerd.
0
œ
ž
Ÿ
¡
/
/
of
.
Normaal bedrijf van schakeltoestellen met
frequentieomvormer in de uitvoering CCe
(zie afb. 5)
Bij schakeltoestellen in de uitvoering CCe kan tus-
sen 2 bedrijfssituaties worden gekozen. Hierbij
wordt gebruik gemaakt van de voor het schakel-
toestel CC...FC beschreven instelparameters.
De cascade-modus komt overeen met het nor-
male bedrijf van schakeltoestellen in de uitvoering
CC...FC (zie afb. 3), waarbij de pieklastpompen
met maximaal toerental worden aangestuurd.
Bij de vario-modus (zie afb. 5) start een pomp als
lastafhankelijk toerentalgeregelde basislastpomp
(afb. 5a). Wanneer aan de gevraagde benodigde
capaciteit niet door deze pomp kan worden vol-
daan, start er nog een pomp, die de toerentalrege-
ling overneemt. De eerdere basislastpomp draait
op max. toerental verder als pieklastpomp
(afb. 5b). Dit proces herhaalt zich met toene-
mende last tot het maximumaantal pompen (hier
3 pompen – zie fig. 5c).
Als de benodigde capaciteit daalt, wordt de rege-
lende pomp bij bereiken van het minimumtoeren-
tal uitgeschakeld en neemt een eerdere
pieklastpomp de regeling over.
Nullastuitschakeling
Bij bedrijf van slechts één pomp in het laagste fre-
quentiebereik en bij constante druk wordt cyclisch
(instelbaar) een nullasttest door instelbare verho-
ging van de gewenste waarde gedurende een
instelbare tijd uitgevoerd (menu 4.3.3.5). Als de
druk na intrekking van de hogere gewenste
waarde niet weer daalt, is er een nullast en wordt
de basislastpomp na verstrijken van de instelbare
nalooptijd (menu 4.3.3.1) uitgeschakeld.
Bij bedrijf zonder frequentieomvormer wordt de
basislastpomp na bereiken van het 2e uitschakel-
niveau (zie boven) en na afloop van de nalooptijd
uitgeschakeld.
Als de druk onder het inschakelniveau van de
basislastpomp daalt, wordt deze weer ingescha-
keld.
Pompwisseling
Om een zo gelijkmatig mogelijke belasting van alle
pompen te bereiken en daardoor de looptijden van
ž
de pompen gelijk te houden, worden naar keuze
verschillende mechanismen van de pompwisse-
ling gebruikt. De overeenkomstige instellingen
kunnen in menu 4.3.4.2 worden uitgevoerd.
Als een pompwisseling afhankelijk van de
bedrijfsuren wordt gekozen, legt het systeem met
behulp van de bedrijfsurenteller en de pompdiag-
nose (storingen, vrijgave) de basislastpomp vast
(looptijdoptimalisatie). De tijd die moet worden
ingesteld voor dit wisselmechanisme drukt het
maximaal toegestane looptijdverschil uit.
WILO SE 11/2018