GCE MM40 Mode D'emploi page 70

8.2.2. LAGE DISTRIBUTIEDRUK
Controleer de inlaatdruk via inlaatmeter M1.
•
Als de druk lager is dan de min. limiet, controleert u het apparaat dat gas toevoert naar de
•
MM40 – STABILISATOR. Raadpleeg voor het controleren van het toevoerapparaat altijd de
gebruiksaanwijzing van het bewuste apparaat.
Controleer de uitlaatdruk op uitlaatmeter M2.
•
Neem contact op met de onderhoudsafdeling als de druk zich binnen de limieten bevindt.
•
Als de druk lager is dan de ondergrens, zet u de uitlaatdruk terug via de drukregelaar (R1
•
of R2) aan de gebruikszijde (zie paragraaf 6.8 – Instellen van regelaars). Het alarm wordt
opgeheven.
Blijf de meter M2 in de gaten houden om te kijken of de gasdruk niet opnieuw terugloopt. Is
•
dit het geval, kijk dan of er een lek is bij een of meer van de aansluitingen van de pijpleiding.
Wordt er geen schade gevonden, dan wisselt u de gebruikszijde (zie paragraaf 7.2) en belt u
•
Onderhoud.
9. ONDERHOUD, REINIGING, PERIODIEKE CONTROLES
9.1. ONDERHOUD
Om de correcte werking van het medisch apparaat MM40 – STABILISATOR te waarborgen:
U dient een onderhoudsboekje bij te houden, waarin u alle bewijsstukken bewaart en
•
elke operationele status registreert: gebeurtenissen, periodieke controles, vervanging van
NL
onderdelen en andere belangrijke opmerkingen voor verder onderhoud. Noteer altijd de
datum van de gebeurtenis en een omschrijving. Dit moet worden ondertekend door de
persoon die de notitie heeft gemaakt en/of die de controle/reparatie heeft uitgevoerd.
Onderhoud mag alleen worden uitgevoerd door een door GCE erkend persoon die tevens
•
in het bezit is van alle vereiste certifi caten volgens de nationale voorschriften inzake het
monteren en repareren van gespecialiseerde gastoestellen, waaronder EN ISO 7396-1 en
conform normen voor elektrische installaties. Neem voor meer informatie contact op met GCE
of een distributeur van GCE-producten.
Gebruik alleen originele onderdelen van GCE!
De volgende controles moeten regelmatig (minstens eenmaal per maand) worden uitgevoerd:
Controleer het etiket met de levensduur, waarop de datum van toewijzing en de levensduur
•
van het product worden vermeld (zie hoofdstuk 11). Het product mag niet meer worden
gebruikt na het verstrijken van de levensduur!
Kogelkleppen V1, V2, V3 en V4 moeten functioneel zijn en gemakkelijk kunnen worden
•
geroteerd.
Controleer de dichtheid van kogelkleppen V1, V2, V3 en V4, en let vooral op of er geen
•
lekkage is rondom de spindel, door gebruik te maken van een vloeistof voor het opsporen
van lekken (of een gasdetector voor het bewuste type gas).
Bij de uitvoering met een veiligheidsklep controleert u de functie door handmatig te
•
ontluchten.
Bij de uitvoering met veiligheidsklep controleert u de dichtheid van de verbinding met de
•
adapter en de verbinding van de kogelklep, inclusief de aangesloten ontluchtingspijpleiding,
met behulp van een vloeistof voor het opsporen van lekken (of een gasdetector voor het
bewuste type gas).
Controleer de dichtheid van verbindingen tussen drukregelaars R1, R2 en monoblokken met
•
behulp van een vloeistof voor het opsporen van lekken (of een gasdetector voor het bewuste
type gas).
Controleer de dichtheid van inlaatverbindingen I1 en I2 en uitlaatverbinding O1 met behulp
•
van een vloeistof voor het opsporen van lekken (of een gasdetector voor het bewuste type
gas).
Controleer de parameter van de inlaatdruk via meter M1 en de parameter van de uitlaatdruk
•
via meter M2.
Controleer of alle etiketten en tabellen correct zijn aangebracht volgens het schema in de
•
gebruiksaanwijzing en of ze goed leesbaar en in goede toestand zijn.
70/100