V3, V4
UITLAATKOGELKLEPPEN
De unit is uitgerust met twee uitlaatkogelkleppen V3 en V4 die de beperkte gasdruk die wordt
geleverd naar de pijpleiding, openen en sluiten.
M2
METER
De uitlaatzijde van de unit is uitgerust met een uitlaatmeter M2. Deze meter toont de parameter
van de gasdruk die wordt geleverd aan de uitlaatpunten. Als het product is uitgerust met een
contactmeter, dan stuurt de meter informatie over de ingestelde druk naar de gasalarm-unit.
O1
UITLAATVERBINDING
Gereduceerd gas wordt naar de pijpleiding gedistribueerd via uitlaatverbinding O1 en wordt
gebruikt op de uitlaatpunten van het ziekenhuis. De uitlaat is voorzien van een G1/2" mannelijke
schroefdraad; een soldeeradapter is bijgevoegd.
S1
VEILIGHEIDSKLEP
Bij de uitvoering zonder veiligheidsklep is er een marge in de maximale inlaatdruk van max.
10 bar. Inlaatmeter M1 geeft de inlaatdruk aan. Bij de uitvoering met veiligheidsklep wordt
gewaarborgd dat bij een storing in de gasdruk die naar de pijpleiding stroomt, de druk niet
boven 10 bar komt.
E1
HANDMATIGE AFTAPINRICHTING VOOR DE VEILIGHEIDSKLEP
Veiligheidsklep (S1) is uitgerust met een handmatige aftapinrichting (E1) voor het simuleren van
de functie van de veiligheidsklep. De uitlaatpijp van de handmatige aftapinrichting (E1) moet tot
buiten het gebouw lopen.
C2, C3
SNELKOPPELINGEN VOLGENS DE NATIONALE NORM
Het product kan twee snelkoppelingen volgens de nationale norm bevatten. De positie van de
snelkoppelingen hangt af van de productuitvoering: ofwel positie C2 of C3. Snelkoppelingen
kunnen worden gebruikt als een noodinlaat om gas naar de reductie-unit te voeren vanaf
hogedrukcilinders die conform de medische richtlijn zijn uitgerust met een gasdrukregelaar, of
als een verbinding voor de gasanalysator om de kwaliteit van het gas in de pijpleiding te meten.
T2, T3
GASDRUKREGELAARS
Aan de uitlaatzijde van het spruitstuk zijn sensors geïnstalleerd. De hoofdfunctie van de
sensors is het bewaken van de drukparameters van het gedistribueerde gas; wanneer de
onderste of bovenste parameter wordt overschreden, stuurt de sensor deze informatie naar
de gasalarm-unit. De uitvoering met zender heeft slechts één sensor; de tweede inlaat is
afgesloten. Gaszenders communiceren rechtstreeks met de gasalarm-unit, die de informatie
over de gasdrukparameters evalueert.
5.2. ALGEMENE TECHNISCHE PARAMETERS
Afmetingen:
Gewicht:
Inlaatgasdruk:
Uitlaatgasdruk:
Nominale gasstroom:
6. INSTALLATIE
* De gasdruk stabilisatie unit moet geinstalleerd worden met de juiste parameters en getest
worden in een ruimte met een minimale temperatuur van 10 graden Celsius.
De installatie dient gebruikt te worden conform de bedieningsomstandigheden, genoemd in
hoofdstuk 3.
Een installateur van het product moet geschoold zijn en over een geschikte vergunning be-
schikken volgens nationale normen. Het valt buiten het bestek van deze handleiding om
gedetailleerde informatie te verstrekken over installaties.
De installatie moet voldoen aan de norm LEIDINGENSYSTEMEN VOOR MEDISCH GAS
EN ISO 7396-1 zoals geamendeerd. Alle tests volgens deze norm moeten worden uitgevoerd.
hoogte: 290 mm, breedte: 210 mm, diepte: 110 mm
max. 8 kg
max. 16 bar
max. 10 bar
max. 40 m3/uur
65/100
NL