Begrenzingsdraad (1) over een lengte van
ca. 1 m tussen 2 bevestigingspennen
plaatsen zoals afgebeeld. Draadreserve in
het midden met een andere
bevestigingspen aan de bodem
vastmaken.
12.16 Draadverbinders gebruiken
Voor het verlengen van de
begrenzingsdraad of voor het verbinden
van losse draaduiteinden mogen
uitsluitend de als toebehoren verkrijgbare,
met gel gevulde draadverbinders worden
gebruikt. Ze voorkomen vroegtijdige
slijtage (zoals corrosie aan de
draaduiteinden) en garanderen een
optimale verbinding.
Geef de positie van de draadverbinders op
de schets van het maaivlak aan. (
330
Steek losse, niet gestripte
draaduiteinden (1) tot aan de aanslag in
draadverbinders (2). Druk
draadverbinders met een geschikte tang
bij elkaar – ga na of ze goed vastklikken.
12.2)
Bevestig ten behoeve van de
trekontlasting de begrenzingsdraad zoals
afgebeeld met twee bevestigingspennen
op de bodem.
12.17 Smalle afstanden tot rand
Op een recht stuk (niet in hoeken) bestaat
de mogelijkheid de draadafstand tot een
hoge hindernis tot op 27 cm te verkleinen.
Het maaivlak wordt hierdoor groter.
Bij het rijden langs een rand (
(
11.14) moet de afstand tussen de
robotmaaier en de hindernissen minimaal
5 cm bedragen. Vergroot, indien nodig, de
draadafstand tot de hindernissen.
Smalle afstanden tot de rand
moeten ook op de tuintekening
worden aangegeven. (
Smalle afstanden tot rand in
binnenhoek:
Leg de begrenzingsdraad (1) zoals
afgebeeld in de binnenhoek. Gebruik de
iMow Ruler (2).
0478 131 9942 C - NL
9.13),
12.2)