nl Montagehandleiding
21.6 Inbouw in een hoge kast
Neem de inbouwafmetingen en de veiligheidsafstanden
in de hoge kast in acht.
Met het oog op de luchttoevoer van het apparaat die-
nen de tussenschotten te beschikken over een ventila-
tie-opening.
Wanneer de bovenkast naast de element-achterwan-
den nog een achterwand heeft, dient deze verwijderd
te worden.
Het apparaat slechts zo hoog inbouwen, dat de acces-
soires er zonder probleem uitgehaald kunnen worden.
21.7 Combinatie met een warmhoudlade
Eerst de warmhoudlade inbouwen. Houd het het instal-
latievoorschrift van de warmhoudlade aan.
Het apparaat op de warmhoudlade in de inbouwkast
schuiven. Beschadig de plaat van de warmhoudlade
niet bij het inschuiven.
21.8 Hoekinbouw
Neem de inbouwafmetingen en de veiligheidsafstanden
bij hoekinbouw in acht.
Houd om ervoor te zorgen dat de ovendeur kan wor-
den geopend, bij de hoekinbouw de minimum afmetin-
gen aan. De maat
is afhankelijk van de dikte van het
meubelfront en de greep.
216
21.9 Elektrische aansluiting
Om het apparaat elektrisch veilig te kunnen aansluiten,
dient u deze aanwijzingen in acht te nemen.
WAARSCHUWING ‒ Gevaar: magnetisme!
Het apparaat bevat permanente magneten. Deze kun-
nen elektronische implantaten, zoals pacemakers, of in-
sulinepompen beïnvloeden.
▶
Personen met elektronische implantaten dienen mi-
nimaal een afstand van 10 cm tot het apparaat aan
te houden.
¡ Het apparaat voldoet aan beveiligingsklasse I en
mag alleen met een geaarde aansluiting worden ge-
bruikt.
¡ De zekering dient in overeenstemming te zijn met
de vermogensopgave op het typeplaatje en de loka-
le voorschriften.
¡ Het apparaat moet bij alle montagewerkzaamheden
spanningsloos zijn.
¡ Een beschadigde aansluitkabel moet door de fabri-
kant, de servicedienst of een vergelijkbaar gekwalifi-
ceerde persoon worden vervangen om gevaar te
vermijden.
¡ De bescherming tegen aanraking dient door de in-
bouw te zijn gewaarborgd.
Apparaat elektrisch aansluiten
Opmerking: Het apparaat mag alleen op een geaarde
contactdoos worden aangesloten die volgens de voor-
schriften is geïnstalleerd.
1.
De apparaatstekker van het aansluitsnoer aan het
apparaat aansluiten.
De apparaatstekker op vastheid controleren.
2.
De stekker van het apparaat in een stopcontact in
de omgeving van het apparaat steken.
Na het inbouwen van het apparaat ervoor zorgen
dat de netstekker van de netaansluitkabel vrij toe-
gankelijk is. Als de netstekker van de netaansluitka-
bel niet vrij toegankelijk is, moet in de vast ge-
plaatste elektrische installatie een alpolige schei-
dingsinrichting volgens de installatievoorschriften
worden ingebouwd.
Apparaat zonder geaarde stekker elektrisch
aansluiten
Opmerking: Alleen een daartoe bevoegd vakman mag
het apparaat aansluiten. Bij schade door een verkeerde
aansluiting kunt u geen aanspraak maken op garantie.
In de vast geplaatste elektrische installatie moet een al-
polige scheidingsinrichting volgens de installatievoor-
schriften worden ingebouwd.
1.
Fase- en neutraal- ("nul-") leider in het stopcontact
identificeren.
Bij een verkeerde aansluiting kan het apparaat wor-
den beschadigd.
2.
Volgens het aansluitschema aansluiten.
Zie voor de spanning het typeplaatje.
3.
De aders van de elektrische aansluitleiding dienen
overeenkomstig de kleurcodering te worden aange-
sloten:
groen-geel = aarddraad
‒
blauw = neutraal- ("nul-") leiding
‒
bruin = fase (buitendraad)
‒