4.7 Tijdens het werken
Werk nooit als er personen (in
het bijzonder kinderen) of
dieren in de buurt zijn. Let erop,
dat gras nooit in de richting van
derden wordt uitgeworpen.
Werk niet met het apparaat bij regen,
onweer en met name niet bij
blikseminslaggevaar.
Uitlaatgassen:
Levensgevaar door vergiftiging!
Stop onmiddellijk met werken bij
misselijkheid, hoofdpijn,
zichtstoornissen (zoals
blikvernauwing), slecht horen,
duizeligheid of een verminderd
concentratievermogen. Deze
symptomen kunnen onder andere
door een te hoge concentratie
uitlaatgassen worden veroorzaakt.
Het apparaat genereert giftige
uitlaatgassen zodra de
verbrandingsmotor is
ingeschakeld. Deze gassen
bevatten giftig koolmonoxide, een kleur-
en reukloos gas, en andere schadelijke
stoffen. De verbrandingsmotor mag nooit
in afgesloten of slecht geventileerde
ruimtes in werking worden gezet.
De uitlaatgassen van de
verbrandingsmotor worden tussen de
beide voorwielen naar voor uitgestoten.
Tijdens het werken met het apparaat moet
erop worden gelet, dat dit gedeelte steeds
schoon blijft en nooit wordt afgedekt, zodat
de uitlaatgassen niet opstuwen.
Starten:
De machine mag alleen vanuit de
bestuurdersstoel worden gestart.
0478 192 9912 A - NL
Start de machine op een vlakke
ondergrond, niet op een helling.
De verbrandingsmotor mag alleen in een
goed geventileerde werkruimte worden
gestart, vooral in garages moet op
voldoende beluchting worden gelet.
Voordat u de verbrandingsmotor start,
koppelt u het snijgereedschap, de combi-
apparaten en de aandrijving los en trapt u
het rempedaal krachtig in.
Houd bij het starten altijd voldoende
afstand tussen uw voeten en het
snijgereedschap.
Start de verbrandingsmotor nooit door
kortsluiten van de klem van de startmotor.
Bij het overbruggen van het normale
schakelcircuit van de startmotor kan de
zitmaaier plotseling in beweging komen.
Start de verbrandingsmotor nooit wanneer
u benzinelucht ruikt – explosiegevaar!
Werken:
Let op – Kans op letsel!
Let op het werkbereik
van het maaimes. Houd
handen of voeten nooit
tegen of onder draaiende
onderdelen. Raak het
ronddraaiende maaimessen nooit
aan. Blijf altijd uit de buurt van de
uitwerpopening. Houd altijd
voldoende veiligheidsafstand in
acht.
Werk alleen bij daglicht of bij goede
kunstverlichting.
Bij het rijden buiten het gazon of wanneer
er niet wordt gemaaid, moeten de
maaimessen worden losgekoppeld en
moet het maaiwerk in de hoogste snijstand
worden gezet.
U moet om in het gras verborgen
voorwerpen heenrijden
(beregeningsinstallaties, palen,
waterkranen, fundamenten, stroomkabels
enz.). Rijd nooit over dergelijke
voorwerpen heen.
Bij het werken met extra combi-apparaten
wordt aanbevolen het maaiwerk te
demonteren – zie gebruiksaanwijzing van
de combi-apparaten.
Houd het stuurwiel tijdens het rijden altijd
met beide handen vast.
Voorzichtigheid is met name bij het rijden
op gazons en andere oneffen terreinen
geboden, omdat het stuurwiel bij het rijden
in putten, over heuvels en bij schokken
enz. vanzelf kan verdraaien.
Gevaar voor letsel aan handen en
vingers!
Wanneer er tijdens het werken een defect
aan de tank, de tankdop of aan
brandstofvervoerende onderdelen
(brandstofleidingen) wordt vastgesteld,
moet de verbrandingsmotor meteen
worden uitgeschakeld. Neem vervolgens
contact op met een vakhandelaar. STIHL
beveelt hiervoor de STIHL vakhandelaar
aan.
Let op kuilen (gaten) in het terrein en
andere onzichtbare gevaarlijke plekken.
Hindernissen kunnen in het hoge gras
eenvoudig over het hoofd worden gezien.
Rijd steeds met een gepaste snelheid.
Gebruik het apparaat uiterst behoedzaam
wanneer u in de buurt van hellingen,
vuilnishopen, terreinkanten, sloten en
dijken werkt. Houd met name voldoende
afstand tot dergelijke gevarenzones.
119