HE T A PPA RAAT SE A LT N IE T NA HE T VACU M ERE N
▲ ■
1. In het apparaat zit een vacuümdruksensor. Als de druk niet hoog genoeg is,
wordt het sealproces niet automatisch in werking gesteld en schakelt het appa-
raat na ong. 1 minuut uit. Controleer de vacuümzak op ondichte plekken of de
sealnaad op vuil. Controleer ook de correcte plaatsing en start het apparaat
opnieuw op.
2. Controleer of er een gat in de zak zit. Om dit te controleren sealt u de zak met
nog wat lucht erin en dompelt u hem vervolgens onder in water. Als er bellen
ontstaan, is de zak lek en moet u een nieuwe zak gebruiken.
3. Misschien is de zak niet helemaal goed geseald omdat er kruimels, vet of vocht in
de sealnaad zat of omdat het uiteinde van de zak niet helemaal glad en vouwvrij
was. Open de zak, maak de binnenkant van het uiteinde van de zak schoon en
NL
let erop dat het uiteinde van de zak helemaal glad en tegen de aanslag in de
vacumeeropening is geschoven.
NA HE T S EALE N K OMT ER O PNIEU W LUCH T IN DE Z AK
▲ ■
1. Misschien is de zak niet helemaal goed geseald omdat er kruimels, vet of vocht in
de sealnaad zat of omdat het uiteinde van de zak niet helemaal glad en vouwvrij
was. Open de zak, maak de binnenkant van het uiteinde van de zak schoon en
let erop dat het uiteinde van de zak helemaal glad en tegen de aanslag in de
vacumeeropening is geschoven.
2. Sommige levensmiddelen produceren natuurlijke gassen of gisten, zoals fruit en
groenten. Als u vermoedt dat dit is gebeurd, opent u de zak en controleert u de
levensmiddelen. Als ze gisten, gooit u de zak weg. Temperatuurschommelingen
in de koelkast kunnen ook vacuüm verpakte maaltijden bederven. Gooi bij twijfel
de levensmiddelen altijd weg.
3. Controleer of er een gat in de zak zit waarlangs lucht is binnengedrongen.
Scherpe kanten van levensmiddelen moeten altijd met gevouwen keukenpapier
worden afgedekt zodat ze kanten geen gaten kunnen veroorzaken.
DE Z A K SM ELT OF WO RD T NIET GOED GE SE ALD
▲ ■
Mocht de sealstrip oververhit raken, dan kan de zak smelten. Zet in dat geval het
apparaat uit en laat het enkele minuten afkoelen. Over het algemeen moet u tussen
twee vacumeerprocessen een afkoelingstijd van 1 minuut aanhouden.
196
H ET LUKT NI ET OM D E VO ORR AAD BUS OF CO NTA IN ER TE
▲ ■
VACUMEREN
1. Controleer of de vacuümslang zowel bij de vacumeeropening als bij het deksel
van de voorraadbus goed vast zit en druk de aansluitstukken zo ver mogelijk in
de openingen.
2. Druk vanaf bij het begin van het vacuümproces op het deksel of op de slangaan-
sluiting zodat de rand van de container luchtdicht is afgesloten.
3. Is de container of afsluiting zichtbaar beschadigd, vervang dan de container of
afsluiting. Controleer of het deksel van de voorraadbus rondom goed dicht zit.
4. Mocht er tijdens het vacuümproces vloeistof uit de voorraadbus komen, moet
de voorraadbus met inhoud eerst in de koelkast worden afgekoeld.
5. Controleer de werking van het apparaat.
6. Controleer of de rand van de voorraadbus en de rand van het deksel echt goed
schoon zijn en of er een afstand van 3 cm is tussen de levensmiddelen en de
bovenrand van de voorraadbus.
Als het apparaat dan nog niet werkt, brengt het apparaat dan naar Solis of een
door Solis erkend servicepunt.
D E ZESHOEKI GE VOOR RAA DBUSSEN HO UD EN HET
▲ ■
VACUÜM N IET VAST
1. Controleer of de regelaar voor, tijdens en na het vacumeren op "SEAL" staat.
2. Controleer of de rubberen afdichting correct is geplaatst en onbeschadigd is.
D E VI ER KA NTE VO ORR AAD BUSSEN HO UD EN HET
▲ ■
VACUÜM N IET VAST
Controleer of de rubberen afdichting correct is geplaatst en onbeschadigd is.
NL
197