• Controleer of er voldoende collaterale circulatie
aanwezig is voordat de arteriële punctie wordt
uitgevoerd.
• Het octrooi van de katheter moet onmiddellijk
voor het injecteren worden verzekerd.
• Er moeten maatregelen worden genomen om
knikken of verstopping van het kathetersysteem
tijdens de injectie te voorkomen, om productfa-
len te voorkomen.
• Zorg ervoor dat er een veilige verbinding be-
staat tussen de katheter en de power injector
voordat u de power injectors gebruikt. Gebruik
alleen Luer Lock-verbindingen.
• In geval van occlusie of gebrek aan doorlaat-
baarheid kan de drukbegrenzende functie van
de power injector wellicht niet voorkomen dat
de katheter faalt en/of dat er infiltratie op-
treedt.
• Controleer of alle verbindingen goed vast ge-
raaid zijn, tijdens de gehele infuusprocedure.
Restrisico's en bijwerkingen
• Algemene risico's in verband met IV-katheters:
infiltratie, extravasatie, lekkage, luchtembolie,
flebitis, tromboflebitis, trombose, katheterge-
relateerde bloedbaaninfectie, lokale infectie,
ontsteking, katheter-occlusie, katheterfractuur
of stolselvorming.
• De risico's van arteriële katheterisatie omvat-
ten verwonding van aangrenzende structuren
tijdens het inbrengen, infectie, vasculaire
spasmen en trombotische of embolische com-
plicaties die kunnen leiden tot occlusie van de
slagader wat ischemie veroorzaakt.
• Niet-ischemische complicaties van arteriële
katheterisatie, of zelfs herhaalde pogingen tot
katheterisatie, zijn onder andere bloedingen,
pseudoaneurismen, arterioveneuze fistels, ze-
nuwverlamming, infectie en letsel aan de pees-
schede en aangrenzende structuren tijdens het
inbrengen.
- 10 -
8211_Introcan_Safety_3_IFU_EU_AP_SA_1222.indd 12
8211_Introcan_Safety_3_IFU_EU_AP_SA_1222.indd 12
• Risico's in verband met subcutane infusiethera-
pieën:
- systemische bijwerkingen: acuut hartfalen en
hyponatriëmie
- lokale bijwerkingen: oedeem, ontsteking,
bloedingen, cellulitis, erytheem en pijn.
Applicatie
Gebruik de aseptische techniek. U mag de kathe-
terhub niet draaien voorafgaand aan het inbren-
gen.
1. Verzamel alle benodigdheden voor de inbreng-
en fiaxtieprocedure.
2. Selecteer en desinfecteer volgens het instituti-
onele protocol.
3. Breng een tourniquet aan.
4. Buig de stabilisatievleugels voor ze weer in
horizontale positie te brengen. Verwijder de
beschermkap met een voorwaartse beweging.
Inspecteer en controleer of de katheterhub
goed op de flashbackkamer is geplaatst.
5. T rek de huid voorzichtig strak en prik het
bloedvat aan. Het bloed in de flashbackka-
mer bevestigt de succesvolle punctie van het
bloedvat (zie afbeelding A).
6. Schuif de gehele katheter en naald iets naar
beneden om er zeker van te zijn dat de kathe-
terpunt in het bloedvat zit (zie afbeelding B).
7. Gebruik de gripplaat om de katheter verder
op te schuiven (ongeveer 3 mm). Observeer
de tweede flashback tussen katheter en naald
om te bevestigen dat de katheter zich in het
bloedvat bevindt (zie afbeelding C). Ga na de
bevestiging verder met het inbrengen van de
katheter in het bloedvat.
8. Maak de tourniquet los.
9. Druk het stabilisatieplatform voorzichtig te-
gen de huid om de katheter te stabiliseren (zie
afbeelding D). Trek met een rechte, vloeiende
beweging de naald uit de hub (draai of buig
de naald daarbij niet of nauwelijks). Het me-
15.12.22 15
15.12.22 15