11.1 Meetapparaat aan- en uitzetten
Draai de draaiknop (E) in de overeenkomstige meetfunctie.
De meetbereiken worden behalve bij de stroommeetbereiken automatisch op het
beste weergavebereik ingesteld. Begin bij het meten van de stroom altijd met het
hoogste meetbereik en schakel eventueel over naar een lager meetbereik. Verwij-
der voor het omschakelen altijd de meetkabels van het te meten object.
Zet de draaiknop op "OFF" om het apparaat uit te schakelen. Zet het meetapparaat
altijd uit wanneer u het niet gebruikt.
Sluit de meetkabels bij opslag bij voorkeur aan op de hoogohmige meetbussen
COM en V. Dit kan een eventuele verkeerde bediening voorkomen wanneer het
apparaat later weer wordt gebruikt.
De meetkabelstekkers zijn bij levering voorzien van beschermende
transportkappen. Verwijder deze voordat u ze in de meetbussen
steekt.
Vóór ingebruikname van het meetapparaat moeten eerst de meege-
leverde batterijen worden geplaatst. Raadpleeg het hoofdstuk
"Reiniging en onderhoud" om de batterij op een juiste manier te
plaatsen of te vervangen.
11.2 Waarschuwing bij verkeerde keuze van de bus
De DMM is voorzien van een meetbuscontrole. Bij een verkeerde aansluiting, die
voor de gebruiker en de DMM gevaar kan opleveren, geeft de DMM een hoorbare
en zichtbare waarschuwing weer.
Zodra de meetkabels in de stroommeetbussen zitten en er naar een andere meet-
functie (behalve stroommeting) omgeschakeld wordt, laat de DMM nadrukkelijk een
waarschuwing horen en zien. Dit is ook het geval als de meetingang tussen de
10A-meetbus en de mA/µA-meetbus verwisseld is.
Klinkt het alarm en wordt op het display "Check InPut" (gevolgd door de betreffende
bus) weergegeven, controleer dan direct de keuze van de meetbus of de ingestelde
meetfunctie.
Onderbreek bij een waarschuwing onmiddellijk de meetprocedure
en controleer of de meetfunctie en aansluitingen correct ingesteld
zijn.
173