8.4 Gebruik
Raadpleeg een expert wanneer u twijfelt over het juiste gebruik, de veiligheid of
het aansluiten van het apparaat.
Neem in industriële omgevingen de Arbo-voorschriften met betrekking tot het
voorkomen van ongevallen in acht.
In scholen en opleidingsinstituten, hobby- en werkplaatsen, evenals bij mensen
met beperkte lichamelijke en geestelijke vaardigheden moet werken met meet-
apparatuur gebeuren onder toezicht van daartoe opgeleid personeel.
Controleer voor elke meting of het meetapparaat op de juiste meetfunctie is
ingesteld.
Verwijder de meetkabels altijd van het te meten object voordat u het meetbereik
wijzigt.
Controleer voor elke meting uw meetapparaat en de meetsnoeren op beschadi-
gingen. Voer nooit metingen uit als de beschermende isolatie is beschadigd (ge-
scheurd, losgetrokken enzovoort). De meegeleverde meetkabels zijn voorzien
van een slijtage-indicator. Bij beschadiging wordt er een tweede isolatielaag met
een andere kleur zichtbaar. De meetapparatuur mag dan niet langer worden
gebruikt en moet worden vervangen.
De spanning tussen de aansluitpunten van het meetapparaat en de aardpotenti-
aal mag niet hoger zijn dan 1000 V DC/AC in CAT III of 600 V DC/AC in CAT IV.
Wees bijzonder voorzichtig tijdens de omgang met spanningen >33 V wissel-
spanning (AC) en >70 V gelijkspanning (DC)! Bij deze spanningen kunt u in
geval van contact met een elektrische kabel een levensgevaarlijke elektrische
schok krijgen.
Bij het gebruik van meetpennen zonder afdekkappen
mogen metingen tussen het meetapparaat en aardpo-
tentiaal niet boven de meetcategorie CAT II uitgevoerd
worden.
Bij metingen vanaf de meetcategorie CAT III moeten
meetpennen met afdekkappen (max. 4 mm vrije con-
tactlengte) worden gebruikt, om onbedoelde kortsluiting tijdens de meting te
voorkomen. Deze zijn bij de levering inbegrepen of reeds op de meetpennen
gemonteerd.
167