7.1 Installatie van de pomp
De elektropomp moet geïnstalleerd worden in een goed geventileerde ruimte met een omgevingstemperatuur niet hoger dan 50°C.
−
−
De elektropompen met beschermingsklasse IP55 kunnen worden geïnstalleerd in stoffige en vochtige omgevingen zonder speciale
beschermende maatregelen tegen de weersomstandigheden.
−
Het is altijd een goede regel om de pomp zo dicht mogelijk bij de te pompen vloeistof te plaatsen.
Als de funderingen (verzorgd door de koper) van metaal zijn moeten ze gelakt worden om corrosie te voorkomen. Bovendien moeten
−
ze vlak zijn en voldoende star om eventuele belastingen door kortsluiting te dragen, en zodanig gedimensioneerd dat trillingen door
resonantie vermeden worden.
Alvorens de pompen op een fundering van beton te plaatsen, moet deze volledig zijn uitgehard en gedroogd.
−
Een solide verankering van de poten van de pomp aan de ondergrond bevordert de demping van eventuele gedurende de werking gecreëerde trillingen.
−
De pomp kan in horizontale of verticale stand geïnstalleerd worden, op voorwaarde dat de motor zich altijd boven de pomp bevindt.
−
Vermijd excessieve krachtoverbrenging van de metalen leidingen naar de pompopeningen, om geen vervormingen of breuk te veroorzaken.
−
Gebruik leidingen met geschikte schroefdraad, om beschadiging van de inzetten te voorkomen.
−
De diameter van de leidingen mag nooit kleiner zijn dan die van de openingen van de elektropomp.
−
Als de opvoerhoogte bij aanzuiging negatief is, is het noodzakelijk een voetklep met de juiste kenmerken te installeren.
−
Voor een aanzuigdiepte van meer dan 4 meter of wanneer er aanzienlijke horizontale trajecten zijn, is het raadzaam een zuigleiding te
−
gebruiken die een grotere diameter heeft dan de zuigopening van de elektropomp.
De eventuele overgang van een leiding van kleine diameter naar een leiding met grotere diameter moet geleidelijk zijn. De lengte van
−
de overgangskegel moet zijn: 5÷7 het verschil in diameter.
Controleer zorgvuldig of er geen lucht binnendringt via de verbindingen van de zuigleiding.
−
Om de vorming van luchtzakken in de zuigleiding te voorkomen, dient er in het traject van de zuigleiding naar de elektropomp toe een
−
lichte opgaande helling te zijn. Afb. 4, bladz 1.
−
Voor en na de pomp dienen afsluiters te worden gemonteerd, om de installatie bij onderhoudswerkzaamheden niet te hoeven
aftappen. De pomp niet laten werken met gesloten afsluiters!
−
Indien mogelijk, een bypasscircuit of een afvoer aanleggen die uitkomen in een vloeistofrecuperatiereservoir.
−
Om het lawaai tot een minimum te beperken, wordt aanbevolen trillingdempende verbindingen te monteren op de zuig- en persleidingen
en tussen de poten van de motor en de funderingen.
Bij installaties met meerdere pompen moet iedere pomp een eigen zuigleiding hebben, met uitzondering van de reservepomp (indien
−
voorzien).
7.2 Minimumdruk zuigzijde ( Z1 )(pomp boven het wateroppervlak)
Voor een correcte pompwerking zonder cavitatieverschijnselen, dient u het aanzuigniveau Z1 te bereken. Afb. 5, bladz 2.
Het aanzuigniveau Z1 wordt berekend met de volgende formule:
waar:
Z1 = niveauverschil in meters tussen de middellijk van de zuigopening van de elektropomp en het oppervlak van de te pompen vloeistof.
Pb = barometerdruk in meter waterkolom m.b.t. de plaats van installatie.(grafiek 1, bladz 107)
NPSH = netto-positieve zuighoogte.
Hr = lastverliezen in meters over de gehele zuigleiding.
pV = dampspanning in vloeistofmeters m.b.t. de temperatuur uitgedrukt in °C. (grafiek 2, bladz 107)
Hs = Minimale veiligheidsmarge: 0.5 m
Als het resultaat van de berekening een positieve "Z1" waarde is, kan de pomp werken met een zuighoogte gelijk aan maximaal "Z1" m.
Als de berekende "Z1" waarde daarentegen negatief is, moet de pomp, om correct te kunnen werken, gevoed worden met een positieve
opvoerhoogte van tenminste "Z1" m.
Bijv. : installatie op zeeniveau en vloeistof op temperatuur van 20°C
gevraagde NPSH:
pb :
Hr:
t:
pV:
Z1:
Dit betekent dat de pomp kan werken op een zuighoogte van maximaal 4,32 m.
7.3 Maximale druk op aanzuiging (pomp onder het wateroppervlak)
Belangrijk: houd de som van de druk aan de ingang en de druk die door de pomp ontwikkeld wordt (met gesloten opening) altijd lager dan de
maximale bedrijfsdruk (PN) die wordt toegestaan door de pomp.
P1max + P2max ≤ PN (afb.6A, bladz 2)
P1max + P2max + P3max ≤ PNHP (afb.6B, bladz 2)
7.4 Nominaal minimumdebiet
De werking van de pomp op een lager debiet dan het toegestane nominale minimumdebiet kan een te sterke oververhitting veroorzaken die
schadelijk is voor de pomp.
Voor temperaturen van de vloeistof boven 40°C moet het minimumdebiet worden verhoogd in relatie tot de temperatuur van de vloeistof (zie
afb. 6A, bladz 2).
NEDERLANDS
Z1= pb – gevraagde N.P.S.H– Hr – correcte pV– Hs
3,25 m
10,33 mca (grafiek 1, bladz 107)
2,04 m
20°C
0.22 m (grafiek 2, bladz 107)
10,33 – 3,25 – 2,04 – 0,22 –0,5 = 4,32 circa
29