8.3 - Toevoegen of verwijderen van inrichtingen
Het is op elk moment mogelijk om nieuwe inrichtingen aan te sluiten op de
ingang BlueBus en Stop of om aanwezige inrichtingen te verwijderen. Om dit te
doen, gaat u als volgt te werk:
01. Houd de toetsen "▲" en "Set" gelijktijdig ingedrukt;
02. (na ongeveer 3 seconden) Laat de toetsen los wanneer de LED's L1 en L2
heel snel beginnen te knipperen;
03. Wacht enkele seconden, tot de besturingseenheid de fase van het herken-
nen van de aangesloten inrichtingen heeft voltooid;
04. Na afloop van deze fase, blijft de led STOP branden terwijl de led's L1 en
L2 uitgaan (eventueel kunnen de led's L3 en L4 beginnen te knipperen).
Nadat u deze procedure heeft uitgevoerd is het noodzakelijk de eindtest van de
automatisering opnieuw uit te voeren, zoals beschreven in hoofdstuk 5.1.
8.3.1 - Ingang Bluebus
Het systeem Bluebus maakt het mogelijk om compatibele inrichtingen aan te
sluiten met slechts twee draden, waarover zowel de elektrische stroomvoorzie-
ning als de communicatiesignalen lopen. Alle inrichtingen worden parallel aan-
gesloten op dezelfde 2 draden van Bluebus en zonder dat er hierbij polariteit in
acht hoeft te worden genomen. Iedere inrichting wordt apart herkend, aange-
zien er gedurende de installatie een eenduidig adres aan word toegekend. Op
het systeem Bluebus kunnen fotocellen, veiligheidsinrichtingen, bedieningsinri-
chtingen als toetsenborden en lezers voor transponder kaarten, signalerin-
gslampje etc. worden aangesloten. Gedurende de zelfleringfase herkent de
besturingseenheid alle aangesloten inrichtingen afzonderlijk en is ook in staat
om met de grootste zekerheid eventuele aanwezige fouten en storingen te her-
kennen. Iedere keer dat er een inrichting aan Bluebus wordt toegevoegd of ver-
wijderd, dient namelijk de procedure voor zelflering te worden uitgevoerd, zoals
beschreven in paragraaf 4.4.
8.3.2 - Fotocellen
Het systeem Bluebus stelt de besturingseenheid in staat om de fotocellen te
herkennen door instelling van de adressering van de betreffende jumpers (zie
Tabel 13) en staat toe om de correcte waarde van de functie voor obstakelde-
tectie toe te wijzen. De adressering dient zowel op TX als op RX uitgevoerd te
worden (waarbij de jumpers op dezelfde manier geplaatst moeten worden en
waarbij u dient na te gaan of er geen andere koppels fotocellen met hetzelfde
adres bestaan.
De fotocellen kunnen geïnstalleerd worden zoals te zien is op afb. A. Belan-
grijk – Na het installeren of verwijderen van fotocellen is het noodzakelijk de
procedure voor zelflering van de inrichtingen uit te voeren, zoals beschreven in
paragraaf 4.4.
TABEL 13 - ADRESSEN VAN DE FOTOCELLEN
Fotocel
FOTO
Fotocel h = 50 met
activering in sluitmanoeuvre
FOTO II
Fotocel h = 100
met activering in sluitmanoeuvre
FOTO 1
Fotocel h = 50
met activering in sluitmanoeuvre
FOTO 1 II (*)
Fotocel h = 100
met activering in sluitmanoeuvre
FOTO 2
Fotocel met activering in openingsmanoeuvre
(keer om in sluitmanoeuvre)
FOTO 2 II
Fotocel met activering in openingsmanoeuvre
(keer om in sluitmanoeuvre)
FOTO 3
Enkele fotocel met activering zowel in openings-
als in sluitmanoeuvre
12 – Nederlands
A
De fotocel TX of RX kan in de kast van de slagboombarrière worden geïnstal-
leerd, in de daarvoor bestemde ruimte (afb. 43).
Als u de fotocel wilt installeren, gaat u als volgt te werk:
01. Neem de zonnecelkaart uit de eigen box, door deze er met een schroeven-
draaier uit te wippen (afb. 43-a). LET OP! - Beschadig de interne elektrische
onderdelen niet;
02. Open de voor de zonnecellen bestemde box, die in de accessoiredoos te
vinden is (afb. 43-b);
03. Zet de kaart vast op de bodem van de box (afb. 43-c);
04. Maak een gat in het rubber voor het doorvoeren van de elektriciteitskabel
(afb. 43-d);
05. Leid de elektriciteitskabel en sluit deze aan op het klemmetje van de zonne-
cel (afb. 43-e);
06. Sluit de bodem van de box met de deksel af en zorg er daarbij voor dat het
rubber op zijn plaats blijft (afb. 43-f);
07. Haak de box aan de lens die aanwezig is aan de zijkant van de kast door
deze van boven naar beneden aan te brengen (afb. 43-g).
8.3.3 - Digitale codeschakelaar MOTB en proximity lezer voor tran-
sponder kaarten MOMB
Het systeem Bluebus laat aansluiting van maximaal 4 digitale codeschakelaars
MOTB of 4 lezers van transponder kaarten MOMB toe.
Met MOTB is het mogelijk de automatisering aan te sturen door op het toet-
senbord één van de opgeslagen nummercombinaties in te voeren.
Met MOMB stuurt u de automatisering aan door de opgeslagen transponder
kaart eenvoudigweg voor de sensor te houden.
Deze inrichtingen zijn voorzien van een eenduidige code die gedurende de zel-
flering van alle aangesloten inrichtingen door de besturingseenheid wordt her-
kend en opgeslagen (zie paragraaf 4.4).
Op deze manier wordt iedere frauduleuze poging tot vervanging van een inrichting
voorkomen en zal geen enkele onbevoegde persoon de automatisering kunnen
bedienen. Zie voor meer informatie de instructiehandleiding van MOTB en MOMB.
8.3.4 - Ingang STOP
De functie van de ingang STOP is de lopende manoeuvre onmiddellijk te stop-
pen, gevolgd door een korte omkering. Op deze ingang kunnen de inrichtingen
met uitgang met normaal open contact "NA", normaal gesloten contact "NC",
OPTO SENSOR of inrichtingen met uitgang met constante weerstand 8,2 KΩ
(contactlijsten) worden aangesloten. Gedurende de zelflering herkent de bestu-
ringseenheid het type inrichting dat is aangesloten en veroorzaakt een STOP
wanneer er zich een variatie ten opzichte van de aangeleerde status voordoet.
Door op de juiste wijze te werk te gaan, kunt u op de STOP-ingang meer dan
één inrichting aansluiten, ook van verschillende types:
Jumpers
• Er kunnen meerdere NA inrichtingen parallel worden aangesloten, zonder
beperking van de aantallen;
• Er kunnen meerdere NC inrichtingen in serie worden aangesloten, zonder
beperking van de aantallen;
• Er kunnen twee inrichtingen met uitgang met constante weerstand 8,2 K
parallel worden aangesloten; als er meer dan 2 inrichtingen zijn, moeten alle
richtingen "in cascade" worden aangesloten, met een enkele eindweerstand
van 8,2 KΩ;
• Ook is een combinatie van NA en NC mogelijk, door de 2 contacten parallel
te schakelen. In dit geval dient u een weerstand van 8,2 KΩ in serie te scha-
kelen met het contact NC; dit maakt ook de combinatie van 3 inrichtingen
mogelijk: NA, NC en 8,2 KΩ.
Let op – Indien de ingang STOP gebruikt wordt voor het aansluiten van inri-
chtingen met een veiligheidsfunctie, moeten dit inrichtingen met een uitgang
met constante weerstand 8,2 KΩ zijn of optische inrichtingen OPTO SENSOR,
die een afdoende niveau van beveiliging tegen storingen garanderen.
Voor de aansluiting van een inrichting van het optische type OPTO SENSOR
brengt u de aansluitingen tot stand zoals getoond op afb. 44: de maximum-
stroom die geleverd wordt op de 12 Vcc lijn bedraagt 40 mA.
8.4 - Diagnostiek
Bepaalde inrichtingen geven signaleringen af aan de hand waarvan de werkin-
gsstatus of eventuele storingen herkend kunnen worden.
8.4.1 - Signaleringen van de besturingseenheid
De led's van de klemmen en van de toetsen op de besturingseenheid (afb. 45)
geven bepaalde signaleringen zowel om de normale werking als om eventuele
storingen te signaleren. In Tabel 14 en 15 worden de oorzaak en oplossing
voor de verschillende signaleringen beschreven.
F 1 I I
F I I
F 1
F
F 1 I I
F I I
F 1
F