Koolstofstaal en gelegeerde staalsoorten
- Bruikbare draaddiameters:
- Lasstroomgamma:
- Boogspanningsgamma:
- Bruikbaar gas:
Roestvrije stalen
- Bruikbare draaddiameters:
- Lasstroomgamma:
- Boogspanningsgamma:
- Bruikbaar gas:
Aluminium en legeringen
- Bruikbare draaddiameters:
- Lasstroomgamma:
- Boogspanningsgamma:
- Bruikbaar gas:
Typisch moet het contactbuisje zich aan de binnenkant van de sproeier van 5-10mm
bevinden, hoe hoger de boogspanning is, zal de vrije lengte van de draad (stick-out)
normaal tussen 10 en 20mm liggen.
Toepassing: lassen in "stand" op gemiddeld-lage diktes en op thermisch overgevoelige
materialen, bijzonder geschikt voor het lassen op lichte legeringen (aluminium
en zijn legeringen) ook op diktes onder de 3mm.
6.1.4 REGELING VAN DE PARAMETERS IN MIG-MAG-LASSEN
6.1.4.1 Beschermend gas
Het vermogen van het beschermend gas moet zijn:
short arc: 8-14 l/min
spray arc en pulse arc: 12-20 l/min
in functie van de intensiteit van de lasstroom en van de diameter van de sproeier
6.1.4.2 Lasstroom
De regeling van de lasstroom wordt uitgevoerd door de operator die aan de
knop encoder moet draaien (FIG.E (14)). Met de selectie SPRAY/SHORT ARC,
stemt aan elke rotatie van de knop encoder (14) de regeling overeen van de
snelheid van de draad (m/minuut), gevisualiseerd op het display (16); tijdens
het lassen, verandert het display automatisch naar de waarde van de reële
stroom (ampère).
Met de selectie PULSE ARC o PULSE ARC PULSE-ON-PULSE stemt bij elke rotatie
van de knop van de encoder (14) de regeling van de lasstroom overeen, gevisualiseerd
op het display (16); tijdens het lassen, schakelt het display automatisch over naar de
reële laswaarde.
In beide modaliteiten is het mogelijk met een druk op de toets (17) over te gaan naar
de regeling van de dikte in mm (LED (16b) brandt) met encoder(14). De machine
berekent automatisch de nodige stroom voor het lassen van deze dikte. Ook in dit
geval schakelt het display over naar de reële stroomwaarde (ampère) tijdens het
lassen.
Men moet hierbij opmerken dat in alle synergetische programma's de instelbare
minimum en maximum waarden (m/minuut, ampère of dikte in mm) diegene zijn die
fabrieksaf geprogrammeerd zijn en niet door de gebruiker kunnen gewijzigd worden.
Indicatieve waarden van de stroom met de meest gebruikte draden
geïllustreerd in de Tabel (TAB.5).
6.1.4.3 Boogspanning en Vernauwing van de boog (pinch-off)
In de synergetische programma's MIG-MAG pulse-arc en pulse-on-pulse bepalen
deze twee parameters de afmeting van de boog tijdens het lassen..
De boogspanning geeft de afstand van de draad vanaf het stuk, de marge van
onderscheidingsvermogen van de operator is beperkt tot een eenvoudige correctie
van -5% tot +5% van de in elk programma voorbepaalde spanningswaarde, teneinde
eventueel de effectieve lengte van de boog te kunnen aanpassen voor specifieke
vereisten. Hoe hoger de waarde en hoe groter de afstand van de draad naar het
stuk.
De vernauwing van de boog daarentegen bepaalt de concentratie of de ruimte van de
boog, het veld van regeling van deze parameter gaat van -10% tot +10% van diegene
die ingevoerd is voor default van de programma's. Hoe hoger deze waarde is, hoe
meer geconcentreerd de boog zal zijn.
In het manueel programma "PRG 0" wordt de boogspanning bepaald door de
instelling van een adequate waarde aan de geselecteerde draadsnelheid volgens de
volgende verhouding:
U
= ( 14+0,05 I
) waar:
2
2
- U
= Boogspanning in volt.
2
- I
=Lasstroom in ampère.
2
Eraan denken dat aan de geselecteerde spanningswaarde leeg een spanning met
belasting (bij het lassen) zal overeenstemmen die 2-4V lager ligt.
6.1.5 WERKING BI-LEVEL EN PULSE ON PULSE
De werking bi-level wordt ingesteld middels de toets (8) en kan geselecteerd worden
in de modaliteit MIG-MAG pulse arc en short arc. De lascyclus start wanneer men de
drukknop toorts indrukt en loslaat (zoals in 4 Tijden), het beginpunt van het werk van
de lasmachine is gelijk aan het hoofdniveau van het lassen (LED (10a)), de machine
visualiseert de stroom en de spanning van dit werkpunt. Wanneer men de drukknop
toorts minder dan 0,5 seconden indrukt, verandert de machine het werkpunt van het
hoofdniveau naar het secundair niveau (LED (10b)), en visualiseert hierbij op het
display de stroom en de spanning van het secundair niveau. Bij elke volgende druk
gaat de machine verder van het ene naar het andere niveau zolang de drukknop niet
ingedrukt wordt gehouden langer dan 0,5 seconden.
Tijdens het lassen, ook indien de machine de onmiddellijke waarde van stroom en
spanning visualiseert, is het alleen mogelijk de stroom en de spanning van de boog
van het hoofdniveau van het lassen te veranderen.
De werking MIG-MAG Pulse on Pulse wordt geactiveerd met de toets (7) samen
met de led van de MIG-MAG Pulse arc. Deze modaliteit is een bijzonder type van
bi-level gezien we ook in dit geval twee werkpunten hebben die ingesteld kunnen
worden met dezelfde criteria van het bi-level (LED (10a) en (10b)).De tijden van elk
niveau t
en t
kunnen beide ingesteld worden (LED (10c) en (10d)) en worden niet
1
2
manueel beslist zoals dit daarentegen gebeurt in het bi-level. Tijdens het lassen gaat
de machine verder het werkpunt in automatisch veranderen van het hoofdniveau (met
tijdsduur t
) naar het secundair niveau (met tijdsduur t
1
Het fenomeen dat op deze manier ontstaat heeft een pulsatie in de pulsatie waarvan
de naam afkomstig is. Wanneer de twee niveaus en de twee tijden correct worden
ingesteld, is het mogelijk een "geribbelde" lasoperatie te bekomen die sterk gelijkt op
die van het lassen TIG.
6.2 TIG-LASSEN (DC)
Nadat men de aansluitingen van het lascircuit heeft uitgevoerd zoals beschreven in
de par. 5.5.2 moet men:
- De TIG-procedure selecteren op het controlepaneel van de lasmachine (FIG.C
(7)).
- De lasstroom instellen op de gewenste waarde met de knop encoder (14) (de
waarde is altijd regelbaar ook tijdens het lassen). Indien nodig de helling van daling
van de stroom invoeren met de potentiometer (13) (kortstondige aanduiding op de
0,8-1,6mm
mengsel Ar/CO
, Ar/CO
/O
(CO
2
2
2
2
0,8-1,2mm
mengsel Ar/O
, Ar/CO
2
0,8-1,6mm
).
2
display (16)).
60-360A
6.2.1 Ontsteking LIFT
18-32V
De punt van de elektrode op het stuk doen steunen met een lichte druk. De drukknop
max 20%)
toorts volledig indrukken en de elektrode van 2-3mm optillen met een ogenblik
vertraging, waarbij men zo de ontsteking van de boog bekomt. De lasmachine verdeelt
aanvankelijk een stroom I
50-230A
verdeeld worden. Op het einde van de cyclus wordt de stroom geannuleerd met de
17-26V
ingestelde helling van daling.
(1-2%)
In de tabel (TAB. 5) worden enkele indicatieve gegevens samengevat voor het lassen
2
op roestvrije of hooggelegeerde staalsoorten.
40-320A
6.3 LASSEN MET BEKLEDE ELEKTRODE MMA
17-28V
Nadat men de aansluitingen van het lascircuit heeft uitgevoerd zoals beschreven in
Ar 99,9%
de par. 5.5.3 moet men de procedure MMA selecteren middels de desbetreffende
drukknop (FIG. C (7)):
De lasstroom moet geregeld worden op de gewenste waarde met de knop encoder
(14) en de eventuele te hoge dynamische stroom "ARC FORCE" kan veranderd
worden tussen 0 en 100% met de knop encoder (13) met kortstondige aanduiding van
de waarde op de display (16)).
In de tabel (TAB. 6) worden enkele indicatieve gegevens samengevat van de stroom
in functie van de diameter van de elektroden.
6.4 KWALITEIT VAN HET LASSEN
De kwaliteit van de lasnaad, inbegrepen de massa geproduceerde spatten, zal
hoofdzakelijk bepaald worden door het evenwicht van de lasparameters; stroom
(snelheid draad), diameter van de draad, boogspanning, enz.
Ook de stand van de toorts moet aangepast worden zoals aangeduid op de figuur
M, teneinde een excessive productie van spatten en defecten van de lasnaad te
voorkomen.
Voor een correcte uitvoering van de lasnaad moet men ook rekening houden met
de snelheid van het lassen (snelheid van voorwaartse beweging langs de voeg), die
doorslaggevend is voor de juiste penetratie en voor de vorm van de lasnaad zelf.
De meest voorkomende defecten van het lassen zijn samengevat in de tabel (TAB.
7).
7. ONDERHOUD
OPGELET! VOORDAT MEN DE ONDERHOUDSOPERATIES UITVOERT,
MOET MEN VERIFIËREN OF DE LASMACHINE UITGESCHAKELD IS
EN LOSGEKOPPELD IS VAN HET VOEDINGSNET.
7.1 GEWOON ONDERHOUD
DE OPERATIES VAN GEWOON ONDERHOUD KUNNEN UITGEVOERD WORDEN
DOOR DE OPERATOR.
7.1.1 Toorts
- Vermijden de toorts en haar kabel te doen steunen op warme stukken; dit zou het
smelten van de isolerende materialen kunnen veroorzaken en bijgevolg de toorts
worden
snel buiten werking stellen.
- Regelmatig de dichting van de leiding en de gasaansluitingen controleren.
- Bij elke vervanging van de draadspoel met droge perslucht (max 5bar) in het
omhulsel draadgeleider blazen, de integriteit ervan verifiëren.
- Minstens een keer per dag de staat van slijtage en de correctheid van de montage
van de uiteinden van de toorts controleren: sproeier, contactbuisje, gasdiffusor.
7.1.2 Draadvoeder
- Regelmatig de staat van slijtage van de rollen draadtrekker verifiëren, regelmatig
het metalen stof wegnemen dat zich heeft afgezet in de tractiezone (rollen en
draadgeleider van ingang en uitgang).
7.2 BUITENGEWOON ONDERHOUD
DE OPERATIES VAN BUITENGEWOON ONDERHOUD MOGEN UITSLUITEND
UITGEVOERD WORDEN DOOR ERVAREN OF GEKWALIFICEERD PERSONEEL
OP GEBIED VAN ELECTRICITEIT EN MECHANICA.
OPGELET! VOORDAT MEN DE PANELEN VAN DE LASMACHINE
WEGNEEMT EN NAAR DE BINNENKANT ERVAN GAAT, MOET MEN
CONTROLEREN OF DE LASMACHINE UITGESCHAKELD IS EN
LOSGEKOPPELD IS VAN HET VOEDINGSNET.
Eventuele controles uitgevoerd onder spanning aan de binnenkant van de
lasmachine kunnen zware elektroshocks veroorzaken gegenereerd door een
rechtstreeks contact met gedeelten onder spanning en/of kwetsingen te wijten
aan een rechtstreeks contact met organen in beweging.
- Regelmatig en alleszins met een frequentie in functie van het gebruik en de
aanwezigheid van stof in het milieu, de binnenkant van de lasmachine controleren
en met een heel zachte borstel of met geschikte oplosmiddelen het stof wegnemen
dat zich heeft afgezet op de elektronische kaarten.
- Bij gelegenheid verifiëren of de elektrische verbindingen goed vastgedraaid zijn en
of de bekabelingen geen beschadigingen aan de isolering vertonen.
- Op het einde van deze operaties moet men de panelen van de lasmachine terug
monteren en hierbij de stelschroeven tot op het einde toe vastdraaien.
- Strikt vermijden de lasoperaties uit te voeren met een open lasmachine.
8. DEFECTEN, OORZAKEN EN OPLOSSINGEN
OPGELET! DE UITVOERING VAN ENKELE CONTROLES HOUDT HET
RISICO IN VAN CONTACT MET GEDEELTEN ONDER SPANNING EN/
OF IN BEWEGING.
BIJ EEN EVENTUELE ONBEVREDIGENDE WERKING EN VOORDAT MEN
MEER SYSTEMATISCHE NAZICHTEN UITVOERT OF ZICH WENDT TOT DE
ASSISTENTIEDIENST MOET MEN CONTROLEREN DAT:
- De lasstroom, geregeld middels de Encoder, adequaat is.
- Er geen alarm aanwezig is dat de ingreep signaleert van de thermische beveiliging
van te hoge of te lage spanning of van een kortsluiting.
- De verhouding van nominale intermittentie in acht werd genomen; in geval van een
ingreep van de thermostatische bescherming moet men wachten op de natuurlijke
afkoeling van de lasmachine, de werking van de ventilator verifiëren.
- De lijnspanning controleren: indien de waarde te hoog of te laag is signaleert de
lasmachine het defect (zie paragraaf 4.2).
- Er geen kortsluiting is aan de uitgang van de lasmachine; in dit geval overgaan tot
het elimineren van het inconveniënt.
- De verbindingen van het lascircuit correct zijn uitgevoerd, in het bijzonder of de tang
van de massakabel effectief verbonden is met het stuk en zonder tussenplaatsing
van isolatiematerialen (vb. verven).
- Het gebruikt beschermingsgas correct en in de juiste hoeveelheid is.
Voordat men gelijk welke ingreep uitvoert op de draadvoeder of aan de binnenkant
van de lasmachine moet men het hoofdstuk 7 "ONDERHOUD" raadplegen.
- 45 -
, na enkele ogenblikken, zal de ingestelde lasstroom
BASE
(TAB.8)