3.5.3. Use [gebruik]
Met deze functie kunt u bepalen of de luchtdrukmeting wordt gebruikt voor hoogte of
om weersomstandigheden aan te geven. (Zie hoofdstuk 3.3.2. Use [gebruik] voor
meer informatie).
3.5.4. Altitude [Hoogte]
U kunt de Altitude [hoogte] gebruiken om de referentiehoogte handmatig in te stellen.
Het getal zal worden gebruikt om de hoogte veranderingen (Alti) en de luchtdruk op
het zeeniveau veranderingen (Baro) te updaten. Zie hoofdstuk 3.3.3. Altitude/Sealevel
[Hoogte/Zeeniveau] voor meer informatie over de referentiehoogte.
3.5.5. Alarms [alarmen]
Met deze functie kunt u de alarmen instellen die betrekking hebben tot uw hoogte en
stijging/dalingssnelheid. Het hoogtealarm waarschuwt u wanneer u de vooraf
ingestelde hoogtelimiet overschrijdt. Het stijging/dalingsalarm waarschuwt u als de
snelheid waarmee u stijgt of daalt sneller is dan de ingestelde snelheid. Wanneer u
het alarm hoort, kunt u reageren door op een van de toetsen te drukken.
N.B.: De alarmen kunnen alleen worden geactiveerd en zijn alleen functioneel
wanneer de Use functie op Alti staat.
Instellen van de Asc/Dsc [stijgings/dalingsalarm]
Instellen van de het stijgings/dalingsalarm:
1. Blader in het functiemenu naar Alarms met de pijltjestoetsen en druk op Suunto.
Het alarmmenu wordt nu weergegeven.
2. Blader naar Asc/Dsc en druk op Suunto. Het On/Off [aan/uit] veld van het volgende
47