bediening kan gaan steigeren en u de macht
over het stuur verliest, vooral op hellingen.
5.4.3 Remmen
Neem eerst snelheid af door het aantal toeren
van de motor te verminderen en trap daarna op
het rempedaal (zie 4.31) om nog meer snelheid
af te nemen totdat de machine stilstaat.
Een waarneembare vermindering van de snel-
heid kan reeds worden verkregen door het kop-
pelingspedaal los te laten.
5.4.4 Achteruit rijden
BELANGRIJK Het inschakelen van de achter-
uitversnelling dient altijd bij stilstand te gebeuren.
BELANGRIJK Om achteruit te kunnen rijden
met de snij-inrichtingen ingeschakeld, moet men
de toets voor toelating (zie 4.9) ingedrukt hou-
den om te vermijden dat de motor stilvalt.
Stop de machine en schakel de achteruitver-
snelling in door op het koppelingspedaal in de
richting «R» te duwen (zie 4.32).
5.4.5 Het gras maaien
(Afb. 5.8) Regel de positie van de antiscalp wie-
len die als functie hebben de antiscalp wielen is
het risico op scheuren in het gazon te vermijden,
die veroorzaakt zouden kunnen worden door-
dat de rand van de snijgroep op onregelmatige
grond sleept.
LET OP!
Deze werkzaamheid moet
steeds op alle wieltjes uitgevoerd worden,
die op dezelfde hoogte geplaatst moeten
worden, BIJ UITGESCHAKELDE MOTOR EN
SNIJ-INRICHTINGEN.
Door de drie mogelijke montageposities (1) van
de wielen wordt er een veiligheidsafstand «A»
gehouden tussen de rand van de snijgroep en
de grond.
Om de positie te veranderen, maakt men het
stopplaatje (2) met behulp van een schroeven-
draaier los en verwijdert men de spil (3) met de
veer (4).
Herplaats het wieltje (1) op de gewenste positie,
hermonteer vervolgens de spil (3), de veer (4) en
het stopplaatje (2) in de aangegeven volgorde,
en let er hierbij op dat de kop van de spil (3) naar
de binnenkant van de machine gericht is.
Beginnen met maaien:
– z et de gashendel in de «SNEL» stand;
– z et de snijgroep in de hoogste stand;
– s chakel de snij-inrichtingen alleen in (zie 4.9)
op het grasveld en niet op grond met grind of
te hoog gras.
– b egin heel langzaam en voorzichtig te rijden
op de grasgrond, zoals reeds eerder beschre-
ven is;
– s tel de juiste rijsnelheid en maaihoogte in
(zie 4.10) afhankelijk aan de toestand van het
gazon (lengte, dichtheid en vochtigheid van
het gras).
LET OP!
dient de rijsnelheid verminderd te worden
om de veiligheidscondities te garanderen
(zie 1A – C7-8-9).
Het is in ieder geval verstandig om, elke keer als
er een afname in het aantal toeren van de motor
wordt waargenomen, de snelheid te vertragen,
denk eraan dat er nooit een mooi maaibeeld
verkregen wordt als de rijsnelheid te hoog is ten
opzichte van de hoeveelheid gras.
Ontkoppel de snij-inrichtingen en zet de
snijgroep in de hoogste stand als er over een
obstakel heen moet worden gereden.
5.4.6 De opvangzak ledigen (Afb. 5.9)
OPMERKING Het legen van de opvangzak
kan alléén worden uitgevoerd als de messen
uitgeschakeld zijn; is dit niet het geval dan slaat
de motor af.
Zorg dat de opvangzak niet te vol raakt om ver-
stopping van het uitwerpkanaal te voorkomen.
Een intermitterend geluidssignaal geeft aan dat
de opvangzak vol is; voer dan het volgende uit:
– d e snij-inrichtingen uitschakelen (zie 4.9) en
het signaal zal onderbroken worden;
– s nelheid afnemen;
– i n losse stand (N) zetten (zie 4.32) en de be-
weging stopzetten;
– d e handrem inschakelen op hellingen;
Handmatige bediening
– t rek de hendel (1) naar boven en kiep de
opvangzak om voor het legen;
– d e opvangzak weer sluiten op zo'n ma-
nier zodat deze zich vastkoppelt aan de
veerhaak (2) en de hendel (1) weer terug
plaatsen.
Elektrische bediening
OPMERKING De bediening van het om-
kantelen van de opvangzak werkt enkel wan-
neer de snij-inrichtingen uitgeschakeld zijn.
NL - 14
Bij het maaien van hellingen