4.33 ONTGRENDELING VAN DE
HYDROSTATISCHE AANDRIJVING
(Afb. 4.2 n.33)
Deze hendel heeft twee standen die op de des-
betreffende sticker staan aangegeven:
«A» = A andrijving ingeschakeld: voor alle ge-
bruikscondities, tijdens het rijden en het
maaien;
«B» = A andrijving ontgrendeld: vermindert
aanzienlijk de kracht die nodig is om de
machine, met de motor uitgeschakeld,
met de hand te verplaatsen..
BELANGRIJK Teneinde te voorkomen dat de
aandrijfunit beschadigd wordt, mag deze opera-
tie alleen worden uitgevoerd met een stilstaande
motor, met de pedaal (4.32) in de stand «N».
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.1 VEILIGHEIDSADVIEZEN
LET OP!
Indien het gebruik overwegend
op hellende terreinen voorzien is (nooit meer
dan 10°), dient men aandachtig de voor-
schriften te lezen om veilig te werken (zie
5.5).
BELANGRIJK Alle verwijzingen met betrek-
king tot de bedieningsposities worden weergege-
ven in hoofdstuk 4.
5.2 FUNCTIES VAN DE
VEILIGHEIDSMECHANISMEN
De veiligheidsmechanismen hebben twee func-
ties:
– z e voorkomen de start van de motor als de
veiligheidsmaatregelen niet in acht zijn ge-
nomen;
– z e stoppen de motor als er ook maar een en-
kel veiligheidsconditie wegvalt.
a) Om de motor te starten is het in ieder geval
nodig dat:
– d e koppeling in de "vrije" stand staat;
– d e snij-inrichtingen uitgeschakeld zijn;
– d e bediener op de machine zit;
b) De motor stopt wanneer:
– d e bediener de stoel verlaat;
– d e opvangzak wordt opgetild of de achterste
aflaatbeveiliging wordt verwijderd terwijl de
snij-inrichtingen ingeschakeld zijn;
– d e handrem wordt ingeschakeld zonder de
snij-inrichtingen te hebben uitgeschakeld.
– d e versnelling gebruikt wordt (zie 4.22) of het
pedaal van de aandrijving (zie 4.32) met inge-
schakelde parkeerrem.
5.3 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN
VOOR DE INGEBRUIKNAME
Alvorens te beginnen met werken dienen er
enkele controles en handelingen uitgevoerd te
worden om er zeker van te zijn dat het werk op
de meest nuttige en veilige manier zal verlopen.
5.3.1 De stoel afstellen (Afb. 5.1)
De stoel is verschuifbaar en kan in zes verschil-
lende standen afgesteld worden.
De regeling gebeurt door de handgreep (1) naar
boven te brengen en de stoel te laten schuiven
tot in de gewenste stand.
5.3.2 Bandenspanning (Afb. 5.2)
Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om
de snijgroep geheel evenredig boven het gras-
oppervlak te krijgen, zodat u een mooi maai-
beeld krijgt.
Schroef de beschermdopjes los en sluit de klep-
pen aan op een persluchttoevoer voorzien van
een drukmeter en regel de druk op de aangege-
ven waarden.
5.3.3 Olie en benzine bijvullen
OPMERKING Het type van olie en benzine
dat gebruikt moet worden is aangegeven in de
handleiding van de motor.
Het oliepeil moet zich tussen de MIN. en de
MAX. inkeping van de peilstok bevinden. (Afb.
5.3)
Het bijvullen van de brandstof dient uitgevoerd
te worden met behulp van een trechter. Let
daarbij op de tank niet te vol te vullen. (Afb. 5.4)
GEVAAR!
beuren met de motor uit. Doe dit in de open
lucht of in een goed geventileerde ruimte.
Denk er altijd aan dat benzinedampen brand-
baar zijn! GEEN OPEN VUUR IN DE BUURT
VAN DE TANK BRENGEN OM DE INHOUD TE
CONTROLEREN EN NIET ROKEN TIJDENS
HET BIJVULLEN.
BELANGRIJK Vermijden benzine op de
plastic gedeelten te gieten zodanig dat ze niet
beschadigd worden; bij toevallige lekken onmid-
dellijk spoelen met water. De garantie dekt geen
schade aan de plastic onderdelen van de carros-
serie of de motor, veroorzaakt door benzine.
NL - 12
Het bijvullen dient altijd te ge-