6.4.2 DE ADAPTER-LAADKABEL MET DE RINGOGEN
AANSLUITEN
Zorg ervoor dat de oplader niet is aangesloten
op het stopcontact en dat de adapter-laadkabel
niet is aangesloten op de acculader.
Bevestig het ringoog van de rode pluskabel op de plus-
aansluiting van de accu van uw voertuig, bijvoorbeeld de
schroef van de poolklem. Het ringoog van de zwarte
minkabel bevestigt u aan de massa-aansluiting van uw accu.
Leg de laadkabel zonder knikken of trekspanning aan. Deze
mag niet in de buurt van hete of draaiende delen van de
motor worden gemonteerd. De aansluitstekker mag niet nat
worden.
Wanneer u de adapter-laadkabel met de
ringogen gebruikt, schakelt u alle verbruikers
aan uw voertuig uit voordat u met het opladen
begint. Houd altijd toezicht op het laadproces als
het aan de gang is.
6.5 DE ACCU OPLADEN
Sluit de adapter-laadkabel met de laadkabel (positie D in
het overzicht) aan op de oplader. Steek nu het netsnoer
(positie A in het overzicht) van de oplader in het
stopcontact. De achtergrondverlichting van het display
wordt ingeschakeld. Wanneer de accu onjuist wordt
aangesloten (polen verwisseld) of de oplader geen
contact maakt, brandt op het display de storingsmelding
˝Er1˝. Als op het display de storingsmelding ˝Er2˝wordt
weergegeven, dan is een defecte 6 V-accu aangesloten
die niet met de acculader kan worden opgeladen. Als de
accu correct is aangesloten, worden op het display de
werkelijke accuspanning en de symbolen voor het ingestelde
oplaadprogramma weergegeven.
LET OP
Nadat de stekker in het stopcontact is
gestoken, dient u het gewenste laadprogramma
te selecteren door meermaals indrukken van
de MODE-toets. Wanneer de MODE-toets niet
wordt ingedrukt, wordt het oplaadprogramma
niet gestart. Als het laadproces aan de gang is,
kunt u niet meer overschakelen op een ander
oplaadprogramma. Als u met een ander dan
het ingestelde laadprogramma wilt laden, trekt
u de netstekker uit het stopcontact en wacht u
totdat het display donker is geworden. Steek
vervolgens de stekker weer in het stopcontact
en ga verder zoals eerder hierboven beschreven.
6.5.1 HET LAADPROGRAMMA SELECTEREN
Selecteer nu het gewenste oplaadprogramma door
meermaals indrukken van de MODE-toets.
De oplaadprogramma's kunnen in onderstaande
volgorde, door het indrukken van de MODE-toets, worden
geselecteerd:
Motorfiets 6 V
Motorfiets 6 V Winter
Motorfiets 12 V
Motorfiets 12 V Winter
Auto 12 V
Auto 12 V Winter
Afhankelijk van de laadtoestand van de accu past het
apparaat de laadstroom aan, teneinde de aangesloten accu
optimaal op te laden. Uitsluitend tijdens de hoofdlaadfase
wordt geladen met de maximale laadstroom. Vlak voordat
de maximale laadcapaciteit wordt bereikt, wordt gewerkt
met een lagere laadstroom. Zo wordt de accu rustig en
optimaal tot aan de maximale capaciteit opgeladen.
Het op het display weergegeven accusymbool (positie 7 in
het overzicht), geeft de actuele vulstand van de accu aan.
23