Bij een Combi 6 (E) moeten, om een ophoping van
warmte te voorkomen, alle vier warmeluchtuitgangen
worden gebruikt. De diameter van de warmeluchtbuizen mag
niet door samenvoegen of dergelijke worden verminderd. Als
er in een warmeluchtbuis van de Combi 6 (E) een afsluitbaar
eindstuk EN (bijv. in de badkamer) wordt ingebouwd, dan
moet er een tweede niet-afsluitbaar uitblaasrooster in deze
warmeluchtbuis worden ingebouwd.
Het warmeluchtsysteem wordt voor elk type voertuig individu-
eel modulair uitgevoerd. Daarvoor is een uitgebreid accessoi-
res-programma beschikbaar.
Gasaansluiting
De werkdruk van de gastoevoer 30 mbar moet overeen-
stemmen met de werkdruk van het toestel (zie typeplaatje).
Leg de leidingen zodanig dat het apparaat voor onderhouds-
werkzaamheden gemakkelijk kan worden uitgebouwd.
De gastoevoerleiding van Ø 8 mm moet met een snijringkop-
peling (19 – afhankelijk van de uitvoering bijgeleverd) op het
gasaansluitpijpje (20) worden aangesloten. Bij het vastdraaien
zorgvuldig met een tweede sleutel tegenhouden!
Het gasaansluitpijpje (20) aan het apparaat mag niet worden
ingekort of verbogen.
20
19
Afb. 13
Overtuig u er alvorens de aansluiting met het apparaat te
maken van dat de gasleidingen vrij zijn van vuil, spanen en
dergelijke!
In de gastoevoerleiding moet het aantal overgangen in door
personen gebruikte ruimten worden beperkt tot het technisch
onvermijdbare.
De gasinstallatie moet voldoen aan de technische en adminis-
tratieve bepalingen van het respectievelijke land van gebruik
(in Europa bijv. EN 1949).
Nationale voorschriften en regelingen (in Duitsland bijv. het
DVGW-werkblad G 607 voor voertuigen) moeten in acht wor-
den genomen.
NL
48
Wateraansluiting
Voor het gebruik van de boiler kunnen alle druk- en dompel-
pompen tot 2,8 bar worden gebruikt, evenals alle mengkranen
met of zonder elektrische schakelaar.
Bij aansluiting op een centrale waterleiding (land- of city-aan-
sluiting) of bij krachtiger pompen moet een drukregelaar
worden aangebracht die voorkomt dat er hogere drukken dan
2,8 bar op de boiler kunnen komen te staan.
Door het verwarmen van het water en de uitzetting die
daarvan het gevolg is kunnen er totdat het veiligheids-
kraantje aanspreekt drukken tot 4,5 bar optreden (ook bij
dompelpompen mogelijk). De waterleidingen voor de aanslui-
ting op boiler en veiligheids-/aftapkraantje moeten geschikt
zijn voor drinkwater, drukbestendig (tot 4,5 bar) en bestand
tegen heet water tot +80 °C.
Bij het gebruik van dompelpompen moet een terugslagklep
(21 – niet bijgeleverd) tussen de pomp en de eerste aftakking
worden gemonteerd. Let bij de montage van de terugslag-
klep op de stromingsrichting. (Zie afbeelding 14 – voorbeeld
van een installatie met flexibele slangen Ø 10 mm).
28
29
27
25
Afb. 14
Bij het gebruik van drukpompen met een grote schakelhyste-
resis kan er heet water via de koudwaterkraan terugstromen.
Als terugstroombeveiliging adviseren wij om tussen de afvoer
naar de koudwaterkraan en het veiligheids-/aftapkraantje een
terugslagklep (22 – niet bijgeleverd) te monteren. Let bij de
montage van de terugslagklep op de stromingsrichting. (Zie
afbeelding 15 – voorbeeld van een installatie met flexibele
slangen Ø 10 mm).
28
29
27
25
Afb. 15
Bij een installatie met flexibele slangen (Ø 10 mm)
De haakse fittingen (27 + 28) en het veiligheids-/aftapkraan-
tje (24) hebben een aansluiting van Ø 10 mm. Alle slangkop-
pelingen moeten worden beveiligd met slangklemmen (ook
in het koudwatergedeelte).
Bij een installatie met vaste leidingen (Ø 12 mm)
De haakse fittingen (27 + 28) en het veiligheids-/aftapkraan-
tje (24) hebben een inwendige aansluiting van Ø 12 mm. Wij
adviseren om de leidingen, steunbussen en borgringen van
John Guest te gebruiken. Voor de aansluiting van leidingen
met andere diameters zijn er bijbehorende adapters (niet
bijgeleverd).
26
23
21
24
26
23
22
24