Hoogteroerfunctie (modus 1)
Wanneer de stuurknuppel voor hoogteroerfunctie (zie figuur 2, pos. 12) naar onder beweegt, moet het hoogteroer
naar boven uitslaan. De achterzijde van het roer moet daarbij ca. 4 - 5 mm naar boven worden afgesteld. Tijdens het
vliegen wordt daardoor het staarvlak naar beneden gedrukt en het model stijgt naar boven weg.
Wanneer de stuurknuppel voor hoogteroerfunctie (zie figuur 2, pos. 12) naar boven beweegt, moet het hoogteroer
naar onder uitslaan. De achterzijde van het roer moet daarbij ca. 4 - 5 mm naar beneden worden afgesteld. Tijdens het
vliegen wordt daardoor het staarvlak naar boven gedrukt en het model duikt naar beneden weg. Deze stuurfunctie
wordt gebruikt om het model in een normale vliegpositie te brengen, wanneer het door een stuurfout of een windbui te
sterk naar boven wil stijgen.
Hoogteroerfunctie (modus 2)
Wanneer de stuurknuppel voor hoogteroerfunctie (zie figuur 2, pos. 4) naar onder beweegt, moet het hoogteroer naar
boven uitslaan. De achterzijde van het roer moet daarbij ca. 4 - 5 mm naar boven worden afgesteld. Tijdens het
vliegen wordt daardoor het staarvlak naar beneden gedrukt en het model stijgt naar boven weg.
108
Afbeelding 13
Afbeelding 14
Afbeelding 15