De motor starten
WAARSCHUWING
Brandstof en brandstofdampen zijn uiterst ontvlambaar en
explosief.
Brand of explosie kan ernstige brandwonden of dodelijk
letsel veroorzaken.
Bij het starten van de motor
• Zorg dat de bougie, de geluiddemper, de brandstofdop
en het luchtfilter (indien aanwezig) gemonteerd zijn en
goed vastzitten.
• Tracht de motor niet te starten terwijl de bougie
verwijderd is.
• Als de motor verzuipt, zet u de choke (indien
aanwezig) in de stand OPEN/DRAAIEN, zet de
gashendel (indien aanwezig) in de stand SNEL en start
de motor totdat deze aanslaat.
WAARSCHUWING
Motoren stoten koolmonoxide uit, een geurloos,
kleurloos, giftig gas.
Het inademen van koolmonoxide kan misselijkheid,
flauwvallen of de dood veroorzaken.
Brand of explosie kan ernstige brandwonden of dodelijk
letsel veroorzaken.
• Start en laat de motor buiten draaien.
• Start of laat de motor niet draaien in afgesloten
ruimten, zelfs indien de deuren of ramen open staan.
1. Conroleer het oliepeil (zie Olie van de motor
controleren en olie toevoegen).
2. Zorg dat de besturingselementen zijn uitgeschakeld.
3. Zet de gashendel/choke in de stand CHOKE.
N.B.: De choke-functie is meestal niet nodig als u een
warme motor opnieuw start.
4. Plaats de sleutel in het contact en draai het in de stand
AAN/START.
5. Beweeg, na het starten van de motor, de gashendel/
choke in de stand SNEL. Warm de motor op door deze
tenminste één minuut te laten draaien alvorens de
draaiende messen toe te voegen of de zitmaaier te
besturen.
6. Bedien, na het opwarmen van de motor, de zitmaaier
altijd terwijl de gashendel/choke in de stand SNEL staat.
In een noodgeval kunt u de motor direct stilleggen
door de contactsleutel op STOP te zetten. Gebruik deze
methode uitsluitend in noodsituaties. Voor het normaal
uitschakelen van de motor volgt u de procedure in De
zitmaaier en de motor stoppen.
N.B.: Neem contact op met een erkende dealer als de
motor ook na herhaalde pogingen niet aanslaat.
18
Met de zitmaaier rijden
1. Ga op de bestuurdersstoel zitten en pas de
positie van de stoel zo aan dat u gemakkelijk
bij alle bedieningselementen kan en het display
op het dashboard kan lezen. (zie Functies en
bedieningselementen).
2. Trek de handrem aan. Druk het rempedaal helemaal
in, trek de parkeerremhendel OMHOOG en laat het
rempedaal los.
3. Zorg dat de PTO-schakelaar uitgeschakeld is.
4. Start de motor (zie De motor starten).
5. Ontgrendel de handrem. Druk het rempedaal helemaal
in, druk de parkeerremhendel OMLAAG en laat het
rempedaal los.
6. Duw het vooruitrijsnelheidspedaal in om vooruit te
rijden. Laat het pedaal los om te stoppen. Merk op dat
hoe meer het pedaal wordt ingedrukt, hoe sneller de
zitmaaier rijdt.
7. Stop de zitmaaier door de rijsnelheidspedalen los te
laten, de parkeerrem te activeren en de motor stil te
leggen (zie De zitmaaier en motor stopzetten).
Maaien
1. Stel de maaihoogte in op het gewenste niveau
met de maaihoogtehendel (zie Functies en
bedieningselementen).
2. Trek de handrem aan. Zorg dat de PTO-schakelaar
uitgeschakeld is.
3. Start de motor (zie De motor starten).
4. Zet de gas-/chokehendel in de stand SNEL.
5. Schakel de PTO in om de maaibladen te activeren.
6. Begin te maaien.
N.B.: als het alarmsignaal "opvangzak vol" klinkt, moet u
de PTO onmiddellijk uitschakelen om te voorkomen dat de
afvoerbuis verstopt raakt. Rijd naar een geschikte plaats en
leeg de opvangzak (zie De opvangzak legen).
7. Als u klaar bent, schakelt u de PTO uit.
8. Stop de motor (zie De zitmaaier en motor
stopzetten).