en instellen (#5.B).
6 : De schouderbanden verstellen en straktrekken met de schouderbandgespen (#5.A).
(verticale torsoverstellers #5.A) & (automatisch sluitende gespen #5.B) : 1. Langer maken, 2. Korter
maken
Het harnas en bijbehorende riem zijn correct afgesteld wanneer:
- Alle banden zijn correct ingesteld (niet te slap en niet te strak), zijn niet gekruist en zitten niet
gedraaid.
- De rugbevestigingsring is correct geplaatst ter hoogte van de schouderbladen.
- De borstband zit correct op het midden van de borstkas.
- De uiteinden van alle banden worden bijeengehouden in de elastische opberglussen.
CONTROLES
- Bij twijfel over de betrouwbaarheid van de uitrusting, deze niet gebruiken indien geen schriftelijke
toestemming is verkregen van een persoon die bevoegd is om te beslissen of de uitrusting
(opnieuw) gebruikt kan worden.
- Wanneer het valbeveiligingssysteem met andere veiligheidsonderdelen wordt samengesteld,
controleer dan of alle onderdelen compatibel zijn met elkaar en controleer of voldaan wordt aan
de richtlijnen uit de handleiding en de normen die gelden voor het valbeveiligingssysteem. Met
name controleren of de veiligheidsfunctie van het ene onderdeel niet belemmerd wordt door de
veiligheidsfunctie van een ander onderdeel en of deze elkaar niet in de weg zitten.
- Bij gebruik van de 300 mm lange verlenging van het vasthakingspunt op de rug samen met een
energiedemper met geïntegreerde vanglijn (EN 355) dient u te controleren of het volledige systeem
niet meer dan 2 m lang is.
- Vóór elk gebruik van een valbeschermingssysteem moet verplicht de vrije ruimte (tirant d'air)
gecontroleerd worden die vereist is onder de gebruiker zodat bij een val er geen botsing plaatsvindt
met de grond, noch met een vast of bewegend obstakel dat zich op het traject bevindt.
- Controleer, op het oog, vóór, tijdens en na gebruik of de uitrusting in goede staat verkeert en
of er geen gebreken zijn: de staat van de banden, van de sluitnaden, van de stelgespen, van
de ringen en de valindicatoren (#6). Controleer op afwezigheid van slijtage, insnijdingen, rafels,
begin van breuken, roestsporen of verkleuring en controleer of markeringen (identificatie en/of
houdbaarheidsdatum) leesbaar zijn. Controleer of de gespen schoon zijn, in goede staat verkeren
en goed werken.
GEBRUIK
- Controleer tijdens het gebruik regelmatig de afstel- en bevestigingsonderdelen van het harnas
en van de geïntegreerde riem. Deze onderdelen moeten beschermd worden tegen elke uit de
omgeving afkomstige aantasting: van mechanische (schokken, scherpe randen...), chemische
(zuuropspattingen, zuren, oplosmiddelen...) elektrische (kortsluitingen, vlambogen...) of thermische
aard (heet oppervlak, branders...).
- Het valbeschermingssysteem moet worden verbonden aan de achterkant of aan de uiteinden
van de verlengde band indien deze wordt gebruikt, of aan beide sternale ringen tegelijk. Deze
punten zijn aangeduid met de letter A (unieke bevestiging) of A/2 (deze punten moeten worden
verbonden met elkaar).
- Het gebruik van het harnas met een subsysteem voor valbeveiliging moet compatibel zijn met de
gebruiksinstructies van elk onderdeel van het systeem en met de normen: EN353-1 / EN353-2 / EN
355 / EN360 / EN 362. Voor meelopende valbeveiligers met starre ankerlijn (EN353-1) of flexibele
ankerlijn (EN353-2) wordt voorgeschreven om het harnas te koppelen aan het borstverankeringspunt.
Voor schokdempers (EN355) of valbeveiligingen met automatisch oprollen van de kabel (EN360) het
harnas bij voorkeur vastmaken aan het rugverankeringspunt.
- Het verankeringspunt op de constructie waar het valbeveiligingssysteem aan vastgemaakt wordt,
moet zich boven de gebruiker bevinden, op korte afstand, en moet verder voldoen aan de minimale
weerstandseisen volgens de norm EN795:2012 (R ≥ 12 kN). De gebruiker moet zich niet te ver
verwijderen van de loodlijn van deze verankering om de impact van een eventuele slingerval zoveel
mogelijk te vermijden.
24