Publicité
8. ONDERHOUD EN REPARATIES
Code
Dysfonctionnement
Communicatiefout tussen de
EC
besturingsprintplaat en de
hoofdprintplaat
Externe EEPROM-storing
EE
Externe DC-ventilatorstoring
EF
Storing sensor aanzuigtem-
EH
peratuur
AC onder- en overspan-
P1
ningsbeveiliging
Overstroombeveiliging
P2
Bescherming tegen te hoge
P4
ontladingstemperatuur
De
temperatuur
P6
buitenbatterij is te hoog in
de koelmodus.
Beveiliging tegen overve-
P7
rhitting
Werking van invertercompressor
J0
Totale fout
IPM overstroom
J1
Uitval compressoraandrijving
J2
Compressor overstroom
J3
Ingangsspanning uit fase
J4
Fout bij IPM-stroombemonstering
J5
Uitschakeling oververhitting
J6
koellichaam
Fout voorbelasting
J7
DC bus overspanning
J8
DC bus onderspanning
J9
1. Controleer de elektrische aansluitkabel
1. Initialiseer alle parameters.
2. De hoofdbesturingskaart is kapot. Vervang het bord door een
nieuwe.
1. Een harde wind in de richting van de ventilator draait de
ventilator in de tegenovergestelde richting. Verander de richting
van de eenheid of beschut deze om te voorkomen dat er wind
op de ventilator waait.
2. Controleer of de PWM-ventilatorbedrading normaal is.
3. Fanmotor is kapot, vervang ventilatormotor.
1. Controleer de weerstand van de sensor.
2. De sensorconnector zit los. Verbind het opnieuw.
3. Sensorconnector is nat of bevat water. Verwijder
water en droog de connector. Voeg waterdichte lijm toe.
4. Sensor is defect, vervang sensor.
1. Controleer de bedrading van de ingangsvoeding.
2. Controleer de ingangsspanning.
3. Controleer en vervang de Main Control Board.
1. Controleer de weerstand van de sensor.
2. De sensorconnector zit los. Verbind het opnieuw.
3. Sensorconnector is nat of heeft water erin. Voeg
waterdichte lijm toe.
4. Sensor is defect, vervang sensor.
5. Controleer op gebrek aan koelmiddel.
van
de
Controleer of de vinwarmtewisselaar van de unit tijdens
het koelen de warmte goed afvoert en of de condensor
vuil of verstopt is.
Als de waterstroom voldoende is tijdens verwarming,
leidt dit tot onvoldoende waterstroom.
1. Controleer de voeding en bedrading.
2. Controleer de ingangsspanning.
3. Controleer en vervang.
4. Controleer of de werklast van de eenheid buiten de
perken is.
5. Controleer op vreemde voorwerpen in en uit het
apparaat.
6. Controleer of het systeem niet is geblokkeerd.
Dépannage
NL | 253
Publicité
