CONFIGURATION DE LA THERMOREGULATION
La thermorégulation ne fonction qu'avec la sonde extérieure bran-
chée, donc une fois qu'elle est installée, branchez le dispositifs aux
endroits prévus sur la plaque à bornes de la chaudière ("Branche-
ments électriques", page 19). Cela permet d'activer la fonction de
la THERMORÉGULATION.
Choix de la courbe de compensa-
tion
La courbe de compensation du chauf-
fage se charge de maintenir une
température ambiante théorique de
20°C avec une température extérieure
comprise entre +20°C et -20°C. Le
choix de la courbe dépend de la tem-
pérature extérieure minimum du projet
(et donc du lieu géographique) et de
la température de départ du projet (et
donc du type d'installation); elle doit
donc être calculée avec attention par
l'installateur, avec la formule suivante:
T. départ projet - Tshift
TMR=
20- T. extérieure mini projet
Tshift = 30°C installations standard
25°C installations au sol
Si le calcul donne une valeur interméd-
iaire entre les deux courbes, nous vous
conseillons de choisir la bonne courbe
de compensation la plus proche de la
valeur obtenue.
Exemple: si le résultat du calcul est
1.3 il se trouve entre la courbe 1 et la
courbe 1.5. Dans ce cas choisissez la
courbe plus proche de 1.5.
La sélection de la courbe de ther-
moréglage doit s'accomplir à l'aide du
déclencheur TMR (5a) accessible sous le tableau de commande
(pour les opérations de démontage consultez les indications de la
page 33).
Les valeurs de TMR configurables sont les suivantes:
installation standard: 1,0-1,5-2,0-2,5-3,0
installation au sol: 0,2-0,4-0,6-0,8.
TYPE DE DEMANDE DE CHALEUR (paramètre modifiable uni-
quement avec un panneau de commande)
Si un thermostat d'ambiance (paramètre 51 = 0 – configuré par
défaut par le constructeur) est branché sur la chaudière
La demande de chaleur est accomplie par la fermeture du contact du
thermostat d'ambiance, tandis que l'ouverture du contact détermine
l'extinction. La température de départ est calculée automatique-
ment par la chaudière, l'utilisateur peut cependant interagir avec la
chaudière. En agissant sur l'interface pour modifier le CHAUFFAGE
(2a) non ne dispose pas de la valeur du POINT DE CONSIGHE
CHAUFFAGE mais d'une valeur que l'on peut configurer entre +5
et -5°C. L'intervention sur cette valeur ne modifie pas directement
la température de départ mais a une incidence sur le calcul qui en
établit la valeur automatiquement en variant dans le système la
température de référence (0 = 20°C).
36
COURBES DE THERMORÉGULATION
CURVES KLIMAATREGELING
A: TEMPÉRATURE DE DÉPART (°C)
B: TEMPÉRATURE EXTÉRIEURE (°C)
A: VERTREKTEMPERATUUR (°C)
B: BUITENTEMPERATUUR (°C)
T80 point de consigne de la température maximum
de chauffage installations standard (jumper pos. 1
nonengagé)
T45 point de consigne de la température maximum de
chauffage installations au sol (jumper pos.1 engagé)
T80 instelpunt maximumtemperatuur verwarming standaard
installaties (jumper pos. 1 niet ingestoken)
T45 instelpunt maximumtemperatuur verwarming installaties
vloerverwarming (jumper pos. 1 ingestoken)
INSTELLEN VAN DE WEERSAFHANKELIJKE
REGELING
De klimaatregeling werkt alleen als de buitenvoeler aangesloten is.
Sluit inrichtingen aan op de voorziene plaats op de klemmenstrook
van de ketel zodra de buitenvoeler geïnstalleerd is ("Elektrische
aansluitingen", blz. 19). Dat laat toe om de functie KLIMAATRE-
GELING te activeren.
3,0
2,5
2,0
B
De keuze van de curve voor de klimaatregeling moet gebeuren
met behulp van de regelaar TMR (5a) die bereikbaar is onder het
bedienbord (zie de aanwijzing op blz. 33 voor de demontage).
De instelbare TMR-waardes zijn de volgende:
standaard installatie: 1,0-1,5-2,0-2,5-3,0
installatie voor vloerverwarming: 0,2-0,4-0,6-0,8.
5a
TYPE WARMTEVRAAG (parameter die alleen gewijzigd kan
worden met de afstandsbediening)
Als er een omgevingsthermostaat (parameter 51 = 0 – standaard
ingesteld door de fabrikant) aangesloten is op de ketel
De warmtevraag wordt gegenereerd door het sluiten van het con-
tact van de omgevingsthermostaat terwijl het openen ervan de
warmtevraag beëindigd. De vertrektemperatuur wordt automatisch
berekend door de ketel; de gebruiker kan echter ingrijpen op de ketel.
Als u de interface gebruikt om de VERWARMING (2a) te wijzigen,
dan beschikt u niet over het INSTELPUNT VAN DE VERWARMING
maar over een waarde die u naar wens kan instellen tussen +5 en
-5°C. Deze waarde wijzigt niet rechtstreeks de vertrektemperatuur
maar heeft invloed op de berekening die de vertrektemperatuur
automatisch bepaalt, door de referentietemperatuur van het systeem
te wijzigen (0 = 20°C).
Keuze van de compensatiecurve
De compensatiecurve voor de verwar-
ming tracht een theoretische omgevin-
gstemperatuur van 20°C te handha-
ven, bij buitentemperaturen tussen
+20°C en -20°C. De keuze van de
curve is afhankelijk van de minimale te
verwachten buitentemperatuur (en dus
van de geografische plaats) en van de
gewenste vertrektemperatuur (en dus
van het type van installatie). De curve
moet zorgvuldig worden berekend
door de installateur, met behulp van
de volgende
formule:
Gewenste vertrek T - Tshift
TMR=
20- minimale te verwachten
buitentemperatuur
Tshift = 30°C standaard installaties
25°C installaties voor
vloerverwarming
Indien de berekening een waarde
oplevert die tussen de twee curven
ligt, dan raden wij u aan om de dichtst-
bijzijnde compensatiecurve te kiezen.
Voorbeeld: indien de door de bereke-
ning verkregen waarde 1.3 is, dan ligt
ze tussen de curve 1 en de curve 1.5.
In dit geval kiest u de dichtstbijzijnde
curve, d.w.z. 1.5.
2a