NL 26
LET OP!
!
den zoals reeds eerder beschreven is ( ☛ 4.32) om te voorkomen dat de machine
door een te bruuske bediening kan gaan steigeren en u de macht over het stuur
verliest, vooral op hellingen
5.4.3 R
EMMEN
Neem eerst snelheid af door het aantal toeren van de motor te verminderen en trap daar-
na op het rempedaal (☛ 4.21 ofwel 4.31) om nog meer snelheid af te nemen totdat de
machine stilstaat.
➤
Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
OPMERKING
verkregen door het koppelingspedaal los te laten.
5.4.4 A
CHTERUITVERSNELLING
Het inschakelen van de achteruitversnelling DIENT altijd bij stilstand te gebeuren.
➤
Bij modellen met mechanische aandrijving:
Trap het pedaal in totdat de machine stilstaat, schakel de achteruit in door de versnel-
lingspook opzij te duwen en in de «R» (☛ 4.22) stand te zetten. Laat het pedaal gelei-
delijk opkomen om de koppeling in te schakelen en begin met de achteruitrijdmanoeu-
vre.
➤
Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
Stop de machine en schakel de achteruitversnelling in door op het koppelingspedaal in
de richting «R» te duwen (☛ 4.32).
5.4.5 H
ET GRAS MAAIEN
Beginnen met maaien:
– zet de gashendel in de «SNEL» stand;
– zet het maaidek in de hoogste stand;
– schakel de messen in (☛ 4.9);
Het inschakelen van de koppeling dient uitgevoerd te wor-
Een waarneembare vermindering van de snelheid kan reeds worden
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN