2. Plaats
Afb. 2-3
Afb. 2-4
(mm)
(A)
Afb. 2-5
(B)
Afb. 2-6
2.3. Buitenafmetingen (Buitenapparaat) (Afb. 2-3)
2.4. Ventilatie en bereikbaarheid
2.4.1. Installatie op winderige plaatsen
Als het buitenapparaat wordt geïnstalleerd op een dak of een andere plaats waar de
wind vrij spel heeft, moet de luchtuitlaat van het apparaat zo worden gericht dat deze niet
rechtstreeks blootstaat aan krachtige windstoten. Krachtige windstoten die de luchtuitlaat
binnendringen kunnen de normale luchtstroom bemoeilijken en storingen veroorzaken.
Hieronder volgen drie manieren om het apparaat tegen krachtige windstoten te beschermen.
(1) Richt de luchtuitlaat naar de dichtstbijzijnde muur, op ongeveer 500 mm van de
muur. (Afb. 2-4)
(2) Installeer een optionele luchtbeschermingsgeleider als de unit is geïnstalleerd
op een plek waar sterke winden van een tyfoon enz. rechtstreeks de luchtuitlaat
kunnen binnendringen. (Afb. 2-5)
(A) Luchtbeschermingsgeleider
(3) Plaats het apparaat indien mogelijk zo dat de luchtuitlaat in dezelfde richting blaast
als de seizoenswinden. (Afb. 2-6)
(B) Windrichting
nl
4