j) Wisselspanningsmeting met 1 kHz-laagdoorlaatfilter
Gebruik de laagdoorlaatfilteroptie nooit om de aanwezigheid van gevaarlijke
spanningen te testen! De aanwezige spanningen kunnen onder bepaalde
omstandigheden hoger zijn dan is aangegeven. Voer altijd eerst een spanningsmeting
uit zonder filter om potentieel gevaarlijke spanningen te herkennen.
De DMM is voorzien van een wisselspannings-laagdoorlaatfilter. Het gaat hierbij om een
wisselspanningsmeting die via een laagdoorlaatfilter wordt geleid om ongewenste spanningen boven
1 kHz te blokkeren.
Ga voor AC-spanningsmetingen met het laagdoorlaatfilter
als volgt te werk:
1. Schakel de DMM in en kies het meetbereik " V
op de knop SHIFT/SETUP (3) voor overschakeling naar het
meetbereik "
".
2. Steek het rode meetsnoer in meetbus °CHzVΩ (7), het zwarte
meetsnoer in meetbus COM (8) (Afb. 10).
3. Verbind de beide meetpennen met het meetobject (generator,
schakeling enz.). De meetwaarde wordt op het uitleesvenster
weergegeven.
4. Verwijder na beëindiging van de meting de meetsnoeren van
het meetobject en schakel de DMM uit.
12. FUNCTIE RANGE, HANDMATIGE MEETBEREIKKEUZE
De functie RANGE biedt bij sommige meetfuncties met automatische meetbereikinstelling (AUTO)
ook handmatige meetbereikkeuze. In grensgebieden is het zinvol om het meetbereik vast in te stellen
om ongewild omschakelen te voorkomen.
Druk op de knop RANGE (-) (10a), voor omschakeling naar handmatige bereikkeuze. Als wordt
gekozen voor handmatige bereikinstelling verdwijnt de aanduiding "AUTO" uit het uitleesvenster.
Selecteer nu het gewenste meetbereik door meerdere malen op de knop RANGE (-) te drukken.
Om weer terug te gaan naar de automatische meetbereikinstelling, moet de knop RANGE (-)
gedurende 2 seconden worden ingedrukt. Hierop verschijnt "AUTO" weer op het uitleesvenster
(vooropgesteld dat de functie autorange in dit meetbereik mogelijk is).
148
". Druk
Afb. 10
13. FUNCTIE REL
De functie REL maakt referentiewaardemetingen mogelijk om eventuele leidingverliezen, bijvoorbeeld
bij weerstandsmetingen, te voorkomen. Hiertoe wordt de momentele weergegeven waarde op nul
gezet. Een nieuwe referentiewaarde is dan ingesteld. De basiswaarde (Rel-verschil) wordt naast het
delta-symbool
weergegeven.
Door het indrukken van de knop REL/PC (Log/◄) (10c) wordt deze meetfunctie geactiveerd. Op het
uitleesvenster verschijnt
. De automatische meetbereikinstelling wordt daarbij geblokkeerd.
Druk om deze functie weer uit te schakelen opnieuw op de knop REL/PC (Log/◄) of kies voor een
andere meetfunctie.
De functie REL is niet actief in de meetbereiken temperatuur, doorgangstest,
diodetest, frequentie en bij de laagdoorlaatfilter-spanningsmeting.
14. FUNCTIE HOLD
De functie HOLD bevriest de momenteel weergegeven waarde om deze in alle rust te kunnen aflezen
of te protocolleren.
Zorg er bij het testen van spanningvoerende geleiders voor dat deze functie
aan het begin van de test is uitgeschakeld. Anders verschijnt er een verkeerd
meetresultaat!
Druk voor het inschakelen van de functie HOLD (vasthouden, bevriezen) op de knop H/LIGHT (+/
COMP) (10a); een signaaltoon bevestigt deze actie en er wordt
Druk om de functie HOLD uit te schakelen opnieuw op de knop H/LIGHT (+/COMP) of verander van
meetfunctie.
15. FUNCTIE MAX./MIN./AVG.
De functie MAX/MIN maakt het tijdens een meting mogelijk om de maximale en minimale waarden te
registeren en weer te geven. Na het activeren van de functie MAX/MIN wordt naar keus de maximale
of minimale waarde vastgehouden. De actuele meetwaarde kan op het bovenste deel van het
uitleesvenster (onder de datum) gewoon worden afgelezen.
Door het indrukken van de knop MAX/MIN (View/►) (10b) wordt de functie MAX ingeschakeld. De
maximale waarde wordt op het hoofduitleesvenster continu vastgehouden. Op het uitleesvenster
verschijnt het symbool
.
Bij nogmaals drukken wordt overgeschakeld naar de functie MIN. Nu wordt de minimale waarde
continu vastgehouden op het hoofduitleesvenster. Deze waarde kan worden herkend aan het
symbool
.
op het uitleesvenster weergegeven.
149